ECLI:NL:RVS:2020:1701
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 mei 2020 geïnformeerd dat haar aanvraag niet in behandeling zou worden genomen. Hiertegen heeft de vreemdeling beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 11 juni 2020 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet verzet tegen het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 juli 2020.