ECLI:NL:RVS:2020:1687

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
202003487/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake visum voor kort verblijf

Op 15 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was op 26 april 2019 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 13 september 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 15 mei 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, hoger beroep ingesteld.

De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op een visum voor drie maanden of minder, waarvoor volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen hoger beroep mogelijk is. De vreemdeling voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, maar de Raad van State oordeelde dat er geen sprake was van een situatie waarin het verbod op hoger beroep doorbroken kon worden, zoals bij een gebrek aan een eerlijk proces. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde zich daarom onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.

Uitspraak

202003487/1/V3.
Datum uitspraak: 15 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 mei 2020 in zaak nr. 19/7751 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2019 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een visum voor kort verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2019 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over een visum voor drie maanden of minder. Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder b, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020
765.