202000738/1/R4.
Datum uitspraak: 15 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2019 in zaak nr. 19/2680 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2019 heeft het college aan Stichting Wiek-II een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonnepark.
Bij uitspraak van 24 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Stichting Wiek-II hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en Stichting Wiek-II hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2020, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Litjens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Wiek-II, vertegenwoordigd door mr. Y. Demirci, advocaat te Nijmegen, en vergezeld door [gemachtigde B], gehoord.
Overwegingen
1. Stichting Wiek-II is voornemens om op de gronden tussen de A15, de Stationsstraat en de Groothandelsweg te Nijmegen een zonnepark van ongeveer 6 hectare op te richten. Dit is in strijd met de ter plaatse geldende beheersverordening "Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o.". De op 4 april 2019 verleende omgevingsvergunning voorziet in de bouw van het zonnepark, het afwijken van de beheersverordening en het maken van een uitweg.
Een deel van de gronden waarop het zonnepark is voorzien, was in eigendom van de moeder van [appellant]. De gemeente heeft de gronden in 2010 gekocht. Nadien is [appellant] de gronden op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst met de gemeente gaan gebruiken voor akkerbouw en het houden van vee. [appellant] wil de gronden blijven gebruiken en kan zich daarom niet verenigen met de verlening van de omgevingsvergunning.
2. [appellant] betoogt - zo begrijpt de Afdeling - dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Hij wijst in dat verband op een notariële akte van 24 januari 2011, waaruit volgens hem volgt dat hij de gronden waarop het zonnepark is voorzien mag pachten totdat de gemeente ze nodig heeft voor de door haar gewenste werkzaamheden. Aangezien het zonnepark wordt aangelegd en geëxploiteerd door Stichting Wiek-II en niet door de gemeente, mag hij de gronden blijven pachten en had de omgevingsvergunning moeten worden geweigerd, aldus [appellant].
2.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1628, overweegt de Afdeling dat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de beheersverordening in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Een privaatrechtelijke belemmering is eerst evident in de hiervoor bedoelde zin, als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. De door [appellant] genoemde akte van 24 januari 2011 is de leveringsakte voor de gronden die de gemeente in 2010 heeft gekocht. Daarin staat onder verwijzing naar de koopovereenkomst (in de woorden van de Afdeling weergegeven) dat [appellant] de gronden mag pachten op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst, voor zover de gemeente deze nog niet nodig heeft voor de door haar gewenste werkzaamheden.
Volgens [appellant] volgt hieruit dat hij de gronden mag blijven pachten, omdat het zonnepark niet door de gemeente, maar door Stichting Wiek-II wordt aangelegd en geëxploiteerd. Het college en Stichting Wiek-II betwisten dat. Alleen al vanwege de discussie over de uitleg van de hiervoor genoemde bepaling uit de leveringsakte, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter, die aan de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
3. Wat [appellant] verder heeft aangevoerd - onder meer over de stikstofproblematiek bij veehouderijen, de leges die bij hem in rekening zijn gebracht naar aanleiding van een omgevingsvergunningaanvraag voor een ander project, en zijn voorstel om een ander stuk grond van de gemeente te kopen of gebruiken - kan niet worden herleid tot bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunning en behoeft daarom geen bespreking.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020
357-912.