ECLI:NL:RVS:2020:1632

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
201904334/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bestuursrechtelijke uitspraken inzake handhaving en burenrecht

Op 15 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om herziening van een eerdere uitspraak van 20 februari 2019. In die eerdere uitspraak werd het verzet van [verzoekster] ongegrond verklaard. De zaak betreft een verzoek van [verzoekster] om handhavend optreden tegen de aanplant van struiken op een perceel in Lexmond, wat door het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden was afgewezen. De Afdeling had eerder op 15 november 2017 in een andere zaak het beroep van [verzoekster] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het geschil over de beplanting onder het privaatrecht valt en niet bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd.

[verzoekster] heeft meerdere verzoeken tot herziening ingediend, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat deze verzoeken niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden die [verzoekster] aanvoert niet nieuw zijn en niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Afdeling heeft het verzoek van [verzoekster] dan ook afgewezen, met de overweging dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om de discussie over eerder genomen beslissingen voort te zetten zonder dat aan de cumulatieve eisen van de Awb is voldaan.

De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden voor herziening en de scheiding tussen bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke geschillen. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de zaak in het openbaar behandeld, waarbij de uitspraak op 15 juli 2020 is gedaan.

Uitspraak

201904334/1/R4.
Datum uitspraak: 15 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Lexmond, gemeente Vijfheerenlanden,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805017/3/A1.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805017/3/A1 heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak, evenals de daaraan voorafgaande zaken, te herzien.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juni 2020, waar [verzoekster], en het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden (voorheen: Zederik), vertegenwoordigd door A. den Braven, zijn verschenen. Ter zitting is ook [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1.    De Afdeling heeft op 15 november 2017 in zaak nr. 201609226/1/A1 uitspraak gedaan op het beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2016 in zaak nr. 16/170. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. In die zaak was een besluit van het college aan de orde waarbij het een verzoek van [verzoekster] om handhavend optreden tegen de aanplant van struiken op het perceel [locatie] in Lexmond heeft afgewezen.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht om die uitspraak te herzien. Bij uitspraak van 6 juni 2018 in zaak nr. 201709339/1/A1 heeft de Afdeling dat verzoek afgewezen. [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht om die uitspraak te herzien. Bij uitspraak van 26 september 2018 in zaak nr. 201805017/2/A1 heeft de Afdeling dat verzoek afgewezen. Het verzoek is in die uitspraak opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 15 november 2017 in zaak nr. 201609226/1/A1. Tegen de uitspraak van 26 september 2018 in zaak nr. 201805017/2/A1 heeft [verzoekster] verzet gedaan. Bij de uitspraak van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805017/3/A1 heeft de Afdeling het verzet ongegrond verklaard.
2.    [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht om de uitspraak van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805017/3/A1 te herzien, net als de daaraan voorafgaande uitspraken. Gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb immer van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, indien de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, heeft het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij reeds eerder met toepassing van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, geen zin. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 15 november 2017 in zaak nr. 201609226/1/A1.
3.    Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.    In de uitspraak van 15 november 2017 in zaak nr. 201609226/1/A1 heeft de Afdeling onder meer overwogen dat de tegen het hek geplante struiken op en over een pad op het perceel van [verzoekster] groeien, geen overtreding is waartegen het college bestuursrechtelijk handhavend kan optreden. Ook heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat een geschil tussen buren over het onderhoud van beplanting die over de perceelgrens groeit, onder het privaatrecht valt. [verzoekster] kan zich met die uitspraak niet verenigen. Dat [verzoekster] het niet eens is met deze uitspraak, betekent echter niet dat de uitspraak moet worden herzien. Het bijzondere rechtsmiddel van de herziening biedt immers niet de mogelijkheid om de discussie over punten waarover in de uitspraak is beslist voort te zetten behalve als is voldaan aan de cumulatief gestelde eisen van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het betoog van [verzoekster] ziet echter niet op feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
5.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020
672.