ECLI:NL:RVS:2020:1486

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
201906254/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • L.S. Kors
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor verkeerd aangeboden afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 17 mei 2019 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op een incident op 23 april 2019, waarbij een doos met huishoudelijke afvalstoffen was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer in Den Haag. De doos was verkeerd aangeboden, en het college stelde dat de appellant verantwoordelijk was voor de kosten van de bestuursdwang, die € 126,00 bedroegen. De appellant, wonend in Den Haag, betwistte de verantwoordelijkheid en stelde dat hij de doos had meegegeven aan een dakloze, die deze naast de container had achtergelaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 juni 2020 behandeld. De appellant kon echter niet aantonen dat hij niet de overtreder was, omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling. De Afdeling oordeelde dat de enkele bewering van de appellant niet voldoende was om aan te tonen dat hij niet verantwoordelijk was voor het verkeerd aanbieden van de doos. De rechtspraak stelt dat de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. L.S. Kors als griffier. De uitspraak vond plaats op 24 juni 2020.

Uitspraak

201906254/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2019 heeft het college zijn beslissing om op 23 april 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 23 april 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Van Kinsbergenstraat 85c in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de ORAC heeft gezet. Hij stelt dat hij de doos, met daarin wat gebruikte kleding en twee krentenbollen, heeft meegegeven aan een dakloze die aan de overkant van zijn woning onder een balkon lag te slapen.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    De enkele stelling van [appellant] dat hij de doos heeft meegegeven aan een dakloze, is niet voldoende om aannemelijk te maken dat hij niet de overtreder is, omdat hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Aangezien [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020
687.