ECLI:NL:RVS:2020:148

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
201905637/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling uit Nigeria tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen. De vreemdeling, afkomstig uit Nigeria, had in zijn asielaanvraag onder andere aangevoerd dat hij in 2015 was ontvoerd door leden van Boko Haram. De staatssecretaris erkende dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in Abuja was ontvoerd en mishandeld, maar stelde dat hij niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning omdat hij zich zou kunnen vestigen in veilige gebieden in Nigeria, zoals Benin City en Lagos.

De rechtbank had de staatssecretaris in zijn besluit vernietigd en bepaald dat hij een nieuw besluit moest nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, incidenteel hoger beroep instelde. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling zich in veilige delen van Nigeria kon vestigen en dat de rechtbank de motivering van de staatssecretaris niet correct had beoordeeld. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de staatssecretaris gegrond, terwijl het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond werd verklaard.

De Raad van State concludeerde dat de vreemdeling, gezien zijn achtergrond en de omstandigheden in Nigeria, in staat moest worden geacht om zich te handhaven in de veilige delen van het land. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de vreemdeling geen verblijfsvergunning kreeg.

Uitspraak

201905637/1/V2.
Datum uitspraak: 20 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2019 in zaak nr. NL19.8615 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het hoger beroep van de staatssecretaris
1.    De vreemdeling komt uit Nigeria en heeft aan zijn asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat hij in 2015 is ontvoerd door leden van Boko Haram. De staatssecretaris heeft geloofwaardig gevonden dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in Abuja is ontvoerd en mishandeld door leden van Boko Haram, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel vanwege confrontatie met eerdere wandaden. De vreemdeling kan zich immers vestigen in gebieden in Nigeria waar Boko Haram niet actief is, zoals Benin City en Lagos. In hoger beroep gaat het om de vraag of van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich daar vestigt.
2.    In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich in het voor hem veilige deel van Nigeria vestigt. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat van de vreemdeling verwacht kan worden dat hij zich in een ander deel van Nigeria vestigt, omdat hij daar geen gegronde vrees heeft voor een confrontatie met leden van Boko Haram. Ook betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of het redelijkerwijs van de vreemdeling te verlangen valt dat hij de behandeling van zijn psychische klachten in Nigeria ondergaat. Hij voert aan dat het Bureau Medische Advisering in zijn advies van 27 juni 2019 (hierna: het BMA-advies) niet heeft beoordeeld of behandelmogelijkheden in Nigeria aanwezig zijn, omdat bij het uitblijven van een behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan. Daarnaast betoogt de staatssecretaris dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen standpunt hoefde in te nemen over de algemene economische ontwikkelingen en hoge werkloosheid in Nigeria, omdat de gegeven motivering voldoende dragend is voor zijn standpunt dat redelijkerwijs van de vreemdeling verlangd mag worden dat hij zich vestigt in gebieden waar Boko Haram niet actief is.
2.1.    De staatssecretaris wijst er allereerst terecht op dat hij de vrees voor Boko Haram al heeft betrokken bij de beoordeling of Lagos of Benin City voor de vreemdeling veilige gebieden zijn als bedoeld in artikel 3.37d, eerste lid, van het VV 2000. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, heeft de staatssecretaris zich over die gebieden terecht op het standpunt gesteld dat de gebeurtenissen aangaande Boko Haram hebben plaatsgevonden in de regio van Abuja en dat Boko Haram niet actief is in de regio van Benin City of Lagos. De staatssecretaris betoogt dan ook terecht dat hij bij de beoordeling van de vraag of van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich in het voor hem veilige deel vestigt, niet nogmaals de angst van de vreemdeling voor Boko Haram hoefde te betrekken.
2.2.    Daarnaast betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank het BMA-advies verkeerd heeft gelezen. Anders dan waar de rechtbank van is uitgegaan, heeft het BMA niet beoordeeld of de voor de vreemdeling nodige behandeling in Nigeria aanwezig is. Uit het BMA-advies blijkt alleen dat bij het uitblijven van de behandeling van de klachten van de vreemdeling op korte termijn geen noodsituatie zal ontstaan. Daaruit kan niet worden afgeleid dat, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, de vreemdeling zich vanwege zijn psychische klachten niet staande zou kunnen houden in de voor hem veilige delen van Nigeria. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bestond voor de staatsecretaris dan ook geen aanleiding een standpunt in te nemen over de vraag of het redelijkerwijs van de vreemdeling te verlangen is dat hij een behandeling in Nigeria ondergaat.
2.3.    De grief slaagt.
Tussenconclusie
3.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
4.    Gelet op het voorgaande, leidt het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
5.    Het incidenteel hoger beroep de vreemdeling is ongegrond.
Beoordeling van het beroep
6.    De vreemdeling heeft betoogd dat de economische situatie in Nigeria erg slecht is en dat de werkloosheid zo hoog is dat het voor hem, gelet op zijn persoonlijke situatie, niet mogelijk zal zijn om bij terugkeer in zijn levensonderhoud te voorzien.
6.1.    Zoals de staatssecretaris in de verweerschriften van 4 juli 2019 en 11 juli 2019 heeft gesteld, kan van de vreemdeling verwacht worden dat hij zich kan handhaven in het voor hem veilige deel van Nigeria. De vreemdeling komt immers uit een dorp vlakbij Benin City, is de Edo-taal machtig en heeft daar onderwijs gevolgd. Dat de werkloosheid in Nigeria hoog is, is in dat kader niet relevant. In het betoog dat de economische situatie in Nigeria zeer slecht is, heeft de staatssecretaris dan ook terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Ook heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat redelijkerwijs niet valt in te zien dat de vreemdeling zich als volwassene voor dezelfde problemen gesteld ziet als die hij voorheen in Lagos heeft ondervonden als minderjarige.
6.2.    De beroepsgrond faalt.
Conclusie
7.    Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2019 in zaak nr. NL19.8615;
IV.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Graat
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020
307-915.