ECLI:NL:RVS:2020:1469
Raad van State
- Hoger beroep
- P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- F.D. van Heijningen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van een incidenteel hoger beroep door Le Clochard Tilburg B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Tilburg
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Le Clochard Tilburg B.V. tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2016. De voorzieningenrechter had het beroep van Le Clochard gegrond verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, terwijl Le Clochard incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 26 januari 2017 heeft het college zijn hoger beroep ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens partijen om nadere inlichtingen gevraagd, waarbij is vastgesteld dat niet alle leden van de meervoudige kamer die de zaak ter zitting hebben behandeld nog in functie zijn. De partijen hebben ermee ingestemd dat een andere samenstelling van de meervoudige kamer uitspraak doet zonder een nieuwe zitting te houden.
De Afdeling heeft geconstateerd dat het college abusievelijk heeft aangenomen dat ook het incidenteel hoger beroep als ingetrokken kon worden beschouwd. Le Clochard heeft in het incidenteel hogerberoepschrift enkel geprotesteerd tegen de constatering van de voorzieningenrechter dat de terrasconstructie in strijd is met redelijke eisen van welstand. De Afdeling heeft Le Clochard gevraagd om aan te geven welk belang zij nog heeft bij een uitspraak op het incidenteel hoger beroep. Le Clochard heeft aangegeven dat zij van plan is een andere terrasconstructie te plaatsen, waardoor de opmerking van de voorzieningenrechter niet meer relevant is. De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen belang meer is bij een uitspraak op het incidenteel hoger beroep, waardoor dit niet-ontvankelijk is verklaard.
De Afdeling heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 24 juni 2020, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling aanwezig waren, maar de voorzitter was verhinderd de uitspraak te ondertekenen.