ECLI:NL:RVS:2020:1440

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
202003356/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdelingen tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 19 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kinderen, een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend. Dit verzoek volgde op de besluiten van 26 maart 2020, waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van de vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdelingen hebben tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2020, waarin hun beroepen ongegrond werden verklaard, hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen verzochten de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zouden worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de aangevoerde argumenten, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbescherming voor vreemdelingen in asielprocedures en de noodzaak om hen in bepaalde gevallen tijdelijk bescherming te bieden totdat er een definitieve uitspraak is gedaan in hun hoger beroep.

Uitspraak

202003356/2/V3.
Datum uitspraak: 19 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 juni 2020 in zaken nrs. NL20.7683 en NL20.7685 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 26 maart 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgen.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457).
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet voordat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Nienhuis
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2020
371-962