ECLI:NL:RVS:2020:1427

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
201907434/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 september 2019. Het betreft een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur, ingediend door [appellant] na een verkeersongeval op 23 januari 2018 in Arnhem. Op 25 mei 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat het onderzoek naar de toedracht van het ongeval op dat moment nog niet had plaatsgevonden. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat er geen toedrachtsonderzoek is uitgevoerd en dat de mededeling van het college niet ongeloofwaardig is. [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek wel is gedaan en dat de uitkomst ervan door het college wordt achtergehouden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juni 2020 ter zitting behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de mededeling van het college over het ontbreken van een toedrachtsonderzoek niet ongeloofwaardig is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 17 juni 2020.

Uitspraak

201907434/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 september 2019 in zaak nr. 19/350 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2018 heeft het college afwijzend besloten op een verzoek van [appellant] om hem informatie te verstrekken.
Bij besluit van 25 januari 2019 heeft het college het daartegen door [appellant]  gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2019 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen van rechtswege voor [appellant] ontstane beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij om schadevergoeding verzocht.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 10 juni 2020.
Overwegingen
1.    Op 23 januari 2018 was [appellant] betrokken bij een verkeersongeval in Arnhem. Bij brief van 9 april 2018 heeft [appellant] het college met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur verzocht een afschrift te verstrekken van de uitkomst van het onderzoek naar de toedracht van dit ongeval. Bij het besluit van 25 mei 2018 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat het door [appellant] bedoelde onderzoek op 9 april 2018 nog niet bestond. Dit besluit heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de mededeling en uitleg van het college dat en waarom er geen toedrachtsonderzoek is gedaan niet ongeloofwaardig voorkomen en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek wel is gedaan, maar de uitkomst ervan door het college wordt achtergehouden. Hierbij voert hij aan dat de rechtbank meer gewicht had moeten toekennen aan het bewijs waarnaar hij heeft verwezen ter staving van zijn stelling dat het college informatie achterhoudt.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie de door de rechtbank vermelde uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2617) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
2.2.    Het college heeft in het besluit op bezwaar medegedeeld en uitgelegd dat er geen toedrachtsonderzoek is gedaan, omdat tijdens de behandeling van de schadekwestie in verband met het ongeval, die door de verzekeraar is afgedaan, duidelijk is geworden dat hiervoor geen aanleiding meer bestond en dat die aanleiding ten tijde van het besluit op bezwaar ook niet bestond. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze mededeling en uitleg niet ongeloofwaardig voorkomen. Dat het college het in de door [appellant] aangehaalde brief van 5 april 2018 en het besluit van 25 mei 2018 over een nog te verrichten toedrachtsonderzoek heeft, maakt niet ongeloofwaardig dat later voor dit onderzoek geen aanleiding meer bestond. Hetzelfde geldt voor de door [appellant] vermelde omstandigheden dat na het ongeval vanwege de gemeente is bekeken of de weginrichting verbeterd kon worden en de weginrichting eind september 2018 daadwerkelijk is aangepast, alsmede voor de brief van de gemeente over de weginrichting van 9 oktober 2018 en het artikel "List en bedrog rond WOB" uit De Telegraaf van 26 oktober 2018. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] met zijn verwijzing naar die omstandigheden en stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek wel is uitgevoerd, maar het college de uitkomst ervan achterhoudt.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd. Gelet hierop zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman    w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020
620.