ECLI:NL:RVS:2020:1405

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
201906394/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking parkeervergunning bewoner door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

Op 17 juni 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de intrekking van zijn parkeervergunning door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De parkeervergunning was verleend voor een bedrijfsauto die aan [appellant] ter beschikking was gesteld. Het college heeft de vergunning ingetrokken omdat het kenteken van de auto niet meer op naam van een bedrijf geregistreerd stond, waardoor [appellant] niet langer voldeed aan de voorwaarden voor de bewonersvergunning zoals vastgelegd in de Parkeerplaatsenverordening en de Beleidsregels van de gemeente Utrecht.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde [appellant] dat het college ten onrechte onderscheid maakt tussen een op naam van een bedrijf geregistreerde auto en een auto die op naam van een natuurlijke persoon staat. De Afdeling oordeelde dat het college terecht heeft gesteld dat de situatie van [appellant] niet valt onder de in de Beleidsregels genoemde situaties voor het verkrijgen van een parkeervergunning. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de auto van [appellant] niet gelijkgesteld kan worden met een leaseauto, en dat het college in redelijkheid onderscheid kan maken tussen een eigen auto en een leenauto.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en het verzoek om vergoeding van griffierecht werd afgewezen, omdat het hoger beroep geen betrekking had op de uitspraak op dat verzoek.

Uitspraak

201906394/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 augustus 2019 in zaak nr. 19/320 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2018 heeft het college de aan [appellant] verleende ‘parkeervergunning bewoner’ voor [locatie] in Utrecht met ingang van 14 september 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 7 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2020, waar het college, vertegenwoordigd door S. Ramdoelare Tewari, is verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1.    Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Het college heeft de ‘parkeervergunning bewoner’ aan [appellant] verleend voor een aan hem voor dagelijks gebruik ter beschikking gestelde bedrijfsauto. Het college heeft de vergunning ingetrokken, omdat het kenteken van de auto waarvoor de vergunning is verleend niet meer op naam van een bedrijf geregistreerd staat en [appellant] niet langer voldoet aan de voorwaarden voor een bewonersvergunning, neergelegd in de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2014 (hierna: de Parkeerplaatsenverordening) en de Beleidsregels uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen 2017 gemeente Utrecht (hierna: de Beleidsregels).
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte onderscheid maakt tussen de situatie waarin een op naam van een bedrijf geregistreerde auto aan een bewoner voor dagelijks gebruik ter beschikking is gesteld en de situatie waarin een op naam van een natuurlijke persoon geregistreerde auto met dat doel aan een bewoner ter beschikking is gesteld. De laatstgenoemde situatie is vergelijkbaar met die waarin een bewoner een private leaseauto heeft. Daarvoor wordt ook een bewonersvergunning verleend.
3.1.    Het geschil betreft de vraag of de auto moet worden aangemerkt als een eigen auto in de zin van artikel 3, tweede lid, onder a, van de Parkeerplaatsenverordening, waarvoor een ‘parkeervergunning bewoner’ kan worden verleend. Volgens artikel 2, onder a, van de Beleidsregels kan deze vergunning worden aangevraagd door de houder van een voertuig die op een kadastraal geregistreerd woonadres in het gefiscaliseerde gebied staat ingeschreven. Volgens artikel 2, onder b, van de Beleidsregels wordt de aanvrager van de vergunning als houder van het voertuig aangemerkt als het kenteken van het voertuig staat geregistreerd op zijn of haar naam, dan wel op naam van zijn of haar partner, waarbij sprake is van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of notarieel bekrachtigd samenlevingscontract, dan wel op naam van een bedrijf of leasemaatschappij, waarbij de kentekenhouder een schriftelijke verklaring afgeeft waaruit blijkt dat de aanvrager dagelijks bestuurder van het voertuig is. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie van [appellant] niet valt onder een van de in artikel 2, onder b, van de Beleidsregels genoemde situaties. De omstandigheid dat zijn vader de op diens naam geregistreerde auto aan [appellant] ter beschikking stelt met hetzelfde doel als dat eerder met de op naam van Bilbo B.V. geregistreerde auto werd gedaan, maakt het vorenstaande niet anders. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de aan [appellant] door zijn vader ter beschikking gestelde auto gelijk moet worden gesteld met een leaseauto. Zij heeft in dit verband met juistheid overwogen dat in de Parkeerplaatsenverordening en de Beleidsregels onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds een eigen auto van een bewoner, waartoe een leaseauto wordt gerekend, waarvoor een ‘parkeervergunning bewoner’ kan worden verleend, en anderzijds een leenauto, waarvoor geen ‘parkeervergunning bewoner’ maar een tijdelijke parkeervergunning kan worden verleend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in de Beleidsregels dit onderscheid tussen beide categorieën auto’s in redelijkheid kan worden gemaakt, omdat, wanneer ook voor de auto’s van natuurlijke personen die geen bewoner van een bepaald gefiscaliseerd gebied een bewonersvergunning wordt verleend, het maximaal aantal uit te geven bewonersvergunningen eerder wordt bereikt. Dit is ten nadele van de bewoners van het gebied die als gevolg daarvan hun eigen auto niet in het gebied kunnen parkeren.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.    Voor zover [appellant] verzoekt om vergoeding van het griffierecht voor het door hem bij de rechtbank gedane verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep geen betrekking heeft op de uitspraak op dat verzoek.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020
598.
BIJLAGE
Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2014
Artikel 3
1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkende schriftelijke aanvraag een parkeervergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen [-].
2. Een parkeervergunning kan worden uitgegeven aan:
a. een bewoner die staat ingeschreven op een kadastraal geregistreerd woonadres binnen het gefiscaliseerde gebied ten behoeve van het parkeren van de eigen auto of een deel-, huur- of leenauto of ten behoeve van het parkeren door derden (zoals bezoekers, mantelzorgers en thuiszorgmedewerkers);
[-]
3. Burgemeester en wethouders kunnen, binnen het kader van onderhavige verordening, nadere beleidsregels stellen voor het aanvragen en verlenen van parkeervergunningen.
[-]
Artikel 8
1. Burgemeester en wethouders kunnen een parkeervergunning intrekken, beëindigen of wijzigen:
[-]
c. wanneer zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;
[-]
Beleidsregels uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen 2017 gemeente Utrecht
Artikel 2
a. De houder van een voertuig die volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven op een kadastraal geregistreerd woonadres in het gefiscaliseerde gebied kan een parkeervergunning bewoner aanvragen.
b. De aanvrager wordt als houder van het voertuig aangemerkt als:
1. het kenteken volgens de RDW op zijn/haar naam staat geregistreerd;
2. het kenteken volgens de RDW op naam staat van de partner van de aanvrager en er sprake is van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of notarieel bekrachtigd samenlevingscontract;
3. het kenteken volgens de RDW op naam staat van een bedrijf of leasemaatschappij en de kentekenhouder een schriftelijke verklaring afgeeft waaruit blijkt dat de aanvrager dagelijks bestuurder is van het voertuig.
[-]
Artikel 5
a. Een bewoner die volgens de GBA staat ingeschreven op een kadastraal geregistreerd woonadres in het gefiscaliseerde gebied kan een parkeervergunning huur- en leenauto’s aanvragen onder de voorwaarden dat voor het betreffende adres geen bewonersvergunning of garageabonnement is uitgegeven en dat de aanvrager in het bezit is van een geldig rijbewijs.
b. De parkeervergunning wordt op (gefingeerd) kenteken uitgegeven.
[-]
d. Per jaar kan de vergunninghouder maximaal twaalf keer een tijdelijke kentekenwijziging doorgeven voor maximaal vijf dagen per keer.
[-]