202001629/2/A3.
Datum uitspraak: 12 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 februari 2020 in zaak nr. 19/3510 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2018 heeft de AP een verzoek van [verzoeker] om handhaving afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2019 heeft de AP het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De AP en NS Groep N.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Achterwege laten zitting
2. Partijen waren opgeroepen voor een zitting van de voorzieningenrechter op 30 april 2020.
Bij brief van 7 april 2020 heeft [verzoeker] gevraagd om, gezien de aard en de spoedeisendheid van zijn verzoek, de zitting te laten doorgaan, ook als hij - bijvoorbeeld door de maatregelen en richtlijnen van de overheid om verspreiding van het coronavirus te voorkomen - daar niet bij aanwezig zou kunnen zijn. [verzoeker] heeft gesteld dat de coronacrisis zijn verzoek een extra spoedeisend karakter geeft.
Bij brief van 18 april 2020, die is verstuurd vanuit Finland, heeft [verzoeker] meegedeeld dat hij als gevolg van de coronacrisis verhinderd is om de zitting bij te wonen. Hij heeft herhaald dat het zijn voorkeur heeft dat de zitting doorgang vindt.
Vanwege de maatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen, is de zitting niet doorgegaan. Partijen hebben daarover bericht ontvangen. De voorzieningenrechter heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen om zonder behandeling ter zitting uitspraak te doen op het verzoek. Tegelijkertijd zijn aan NS drie feitelijke vragen gesteld. NS heeft deze vragen beantwoord en een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarin zij te kennen geeft een behandeling ter zitting niet noodzakelijk te vinden. [verzoeker] heeft gereageerd op de schriftelijke uiteenzettingen van NS en de AP.
De voorzieningenrechter acht zich op grond van de beschikbare stukken voldoende voorgelicht om uitspraak te kunnen doen op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op de belemmeringen en vertragingen die ten gevolge van de getroffen coronamaatregelen in de voortgang van het zittingsrooster zijn ontstaan en nu geen van de partijen te kennen heeft gegeven een zitting noodzakelijk te vinden, terwijl [verzoeker] zijn verzoek spoedeisend acht en heeft meegedeeld dat het verzoek ook zonder zijn aanwezigheid mag worden behandeld, worden partijen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in hun belangen geschaad als het verzoek niet ter zitting wordt behandeld. De voorzieningenrechter doet daarom met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.
Handhavingsverzoek van [verzoeker]
3. [verzoeker] heeft bij brief van 9 juli 2018 een handhavingsverzoek ingediend bij de AP. In de inleiding hiervan staat:
"Mede met verwijzing naar mijn eerdere handhavingsverzoeken inzake privacy-schendingen van NS […] en mede met verwijzing naar artikelen 6, 7, 15, 17, 18, 21, 25, 29, 51, 52, 57, 58, 77, 78 en 83 (met name ook punt 2.e) van dit laatste artikel) van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), verzoek ik u om de volgende, door mij geconstateerde overtredingen van Nederlandse Spoorwegen (NS) op het gebied van privacy te onderzoeken en door middel van handhavende maatregelen te beëindigen:
[…]
2. Poging tot misleiding van mij als klant dat identificatie verplicht zou zijn bij de aanschaf van vervoerbewijzen aan de stationsbalie voor alle internationale treinreizen binnen de EU;
[…]"
4. [verzoeker] vindt dat het mogelijk moet zijn om een vervoersbewijs voor een internationale treinreis te kopen zonder dat persoonsgegevens moeten worden verstrekt. Hij stelt in zijn verzoek om handhaving dat dit in de praktijk heel moeilijk is, omdat bij het kopen van een vervoersbewijs standaard om persoonsgegevens - waaronder in elk geval de naam - wordt gevraagd.
Besluiten AP
5. De AP heeft zich op het standpunt gesteld dat NS bij de verkoop van internationale vervoersbewijzen niet in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de AVG) heeft gehandeld. Daarom heeft de AP dit onderdeel van het handhavingsverzoek afgewezen. De AP heeft geen standpunt ingenomen over de verkoop door NS van vervoersbewijzen van door derde partijen te verrichten vervoer. Volgens de AP ziet het handhavingsverzoek van [verzoeker] alleen op gevallen waarin NS verwerkingsverantwoordelijke is en niet op gevallen waarin NS verwerker is. Anders gezegd ziet het handhavingsverzoek volgens de AP alleen op gevallen waarin NS eigen vervoersbewijzen verkoopt, niet op gevallen waarin NS vervoersbewijzen van buitenlandse vervoersbedrijven verkoopt.
Verzoek om voorlopige voorziening
6. De aanleiding voor [verzoeker] om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, is dat het sinds eind 2019 niet langer mogelijk is om zogenoemde ATB-tickets te kopen. Dit waren internationale vervoersbewijzen die op waardepapier werden geprint. Een ATB-ticket kon bij een servicebalie op het station worden aangeschaft zonder persoonsgegevens te verstrekken. Volgens [verzoeker] ontbreekt een privacyvriendelijk alternatief voor de ATB-tickets. Met zijn verzoek om voorlopige voorziening beoogt hij te voorkomen dat het systeem voor het aanmaken van ATB-tickets (hierna: het ATB-systeem) technisch wordt ontmanteld of verder wordt ontmanteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om de AP vier opdrachten te geven:
i) Aan alle relevante vervoersbedrijven in de Europese Unie meedelen dat de AP in de nabije toekomst mogelijk een onderzoek gaat starten naar de toelaatbaarheid van de buitengebruikstelling van het ATB-systeem en die vervoersbedrijven dringend verzoeken om het ATB-systeem niet of niet verder technisch te ontmantelen voordat er een beslissing is genomen over het opstarten van een onderzoek door de AP;
ii) Onderzoek doen naar de historische en de actuele feiten met betrekking tot de afschaffing, buitengebruikstelling en technische ontmanteling van het ATB-systeem;
iii) Indien uit het onderzoek van de AP blijkt dat bij één of meer van de vervoersbedrijven een risico bestaat dat het ATB-systeem voorafgaand aan de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure geheel of gedeeltelijk ontmanteld zal worden op een niet of moeilijk omkeerbare manier, handhavende maatregelen treffen om die ontmanteling te voorkomen;
iv) De uitkomsten van het onderzoek te rapporteren aan de Afdeling, zodat hierop in de bodemprocedure kan worden gereageerd.
Beoordeling verzoek
7. Tot nu toe heeft de AP in deze procedure geen onderzoek gedaan naar de buitengebruikstelling van het ATB-systeem. Ook heeft de AP geen onderzoek gedaan naar de verkoop door NS van internationale vervoersbewijzen van buitenlandse vervoersbedrijven, waarbij NS verwerker van persoonsgegevens is. In dat licht is het verstrekkend om, zoals [verzoeker] verzoekt, de AP hangende het hoger beroep onderzoek te laten doen naar de buitengebruikstelling van het ATB-systeem door zowel NS als buitenlandse vervoersbedrijven. Voor het treffen van deze verstrekkende voorziening is slechts aanleiding als de voorzieningenrechter op voorhand de overtuiging heeft dat de uitkomst in de bodemprocedure zal zijn dat de AP ten onrechte heeft nagelaten om deze zaken te onderzoeken. Die overtuiging heeft de voorzieningenrechter niet. Daartoe is van belang dat, zoals niet in geschil is, het ATB-systeem pas eind 2019 buiten gebruik is gesteld. Het besluit op bezwaar is evenwel al eerder genomen, te weten op 12 juni 2019. Ten tijde van dat besluit was het dus mogelijk om een ATB-ticket te kopen. Dat [verzoeker] in bezwaar heeft gesteld dat volgens een baliemedewerkster het ATB-systeem zou gaan verdwijnen en dat, naar hij veronderstelt, ten tijde van het besluit van 12 juni 2019 de buitengebruikstelling mogelijk al wel werd voorbereid, is onvoldoende om op voorhand buiten twijfel te achten dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de AP ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar onderzoek naar de buitengebruikstelling van het ATB-systeem had moeten doen. Ook is van belang dat het handhavingsverzoek van [verzoeker] en de daarin beschreven gebeurtenissen met betrekking tot de aanschaf van internationale vervoersbewijzen geen aanleiding geven om op voorhand buiten twijfel te achten dat het verzoek om handhaving, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ook ziet op het handelen van NS als verwerker ten behoeve van buitenlandse vervoersbedrijven. Als al zou worden geoordeeld dat het verzoek om handhaving toch ruimer had moeten worden opgevat, dan moet vervolgens nog worden beoordeeld in hoeverre de handhavingsbevoegdheden van de AP zich uitstrekken tot de betrokken buitenlandse vervoersbedrijven. Dit vergt nader onderzoek, waarvoor deze voorlopigevoorzieningsprocedure zich niet leent.
8. Hier komt bij dat de voorzieningenrechter [verzoeker] niet volgt in zijn stelling dat een niet of moeilijk omkeerbare situatie ontstaat indien het ATB-systeem verder wordt ontmanteld. Indien op enig moment zou worden geoordeeld dat NS in strijd met de AVG handelt door niet de mogelijkheid te bieden om zonder opgave van persoonsgegevens internationale vervoersbewijzen te kopen, dan zou NS gehouden zijn om ervoor zorg te dragen dat deze mogelijkheid alsnog wordt geboden. Dat hiervoor wellicht ingrijpendere wijzigingen in de systemen en grotere bijbehorende investeringen nodig zijn indien het ATB-systeem grotendeels of geheel is ontmanteld, komt voor risico van NS. Het zorgt er echter niet voor dat deze mogelijkheid na ontmanteling van het ATB-systeem niet meer kan worden gerealiseerd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat NS heeft verklaard dat, ook als het ATB-systeem niet wordt ontmanteld, substantiële investeringen moeten worden gedaan om dit systeem te kunnen blijven gebruiken.
Conclusie
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2020
640.