ECLI:NL:RVS:2020:1359

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
201906597/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap en bewijsnood

Op 2 juni 2020 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap. Het verzoek was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 april 2018, omdat [appellant] geen geldig buitenlands reisdocument en geen gelegaliseerde notariële akte had overgelegd. Hierdoor kon zijn identiteit en nationaliteit niet worden vastgesteld. De staatssecretaris stelde ook dat [appellant] niet had aangetoond in bewijsnood te verkeren.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 19 juli 2019 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. In het hoger beroep bevestigde de Afdeling van de Raad van State deze uitspraak. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om de benodigde documenten te verkrijgen. Het feit dat hij de Chinese ambassade had aangeschreven, was onvoldoende bewijs dat hij in bewijsnood verkeerde.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris van het horen van [appellant] mocht afzien, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaargronden niet tot een ander besluit zouden leiden. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris het verzoek om Nederlanderschap terecht had afgewezen en het bezwaar ongegrond had verklaard. Het hoger beroep van [appellant] werd dan ook ongegrond verklaard, en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201906597/1/V6.
Datum uitspraak: 2 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 juli 2019 in zaak nr. 18/3235 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Openbare zitting gehouden op 2 juni 2020 om 12:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E. Steendijk        voorzitter
griffier: mr. L. Groenendijk
jurist: mr. S.A. Overeem
Verschenen:
[appellant], vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat te Leeuwarden;
de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler.
====================================
Bij besluit van 17 april 2018 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2018 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen deze uitspraak.
De Afdeling:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Daartoe overweegt zij het volgende.
De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] bij de indiening ervan geen geldig buitenlands reisdocument en geen gelegaliseerde notariële akte heeft overgelegd, zodat zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan. Verder heeft [appellant] volgens de staatssecretaris niet aangetoond in bewijsnood te verkeren.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren. Dat [appellant] de Chinese ambassade in 2006 en 2018 heeft aangeschreven, is daartoe onvoldoende, omdat dit niet heeft geleid tot enig bewijsstuk van de Chinese autoriteiten waaruit blijkt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van de benodigde documenten. Dat de staatssecretaris de Chinese autoriteiten namens [appellant] in 2005 zonder resultaat zou hebben aangeschreven in het kader van een aanvraag voor een laissez passer, wat daar ook van zij, laat onverlet dat het aan [appellant] is om aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Niet is gebleken dat [appellant] in persoon de Chinese ambassade heeft bezocht of zich op een andere manier rechtstreeks tot de autoriteiten in China heeft gewend om in het bezit te komen van de gevraagde documenten.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de staatssecretaris van het horen van [appellant] mocht afzien. Gelet op de motivering van het besluit van 17 april 2018 en de gronden die [appellant] daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, was er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat de bezwaargronden niet tot een andersluidend besluit zouden kunnen leiden. De staatssecretaris heeft daarom, anders dan [appellant] betoogt, het bezwaar terecht als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb aangemerkt.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek om verlening van het Nederlanderschap terecht heeft afgewezen en het hiertegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
164-899.