ECLI:NL:RVS:2020:1280

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
202002549/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Leusden

Op 27 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], wonend te Leusden. Het verzoek was gericht tegen een omgevingsvergunning die op 11 september 2018 door het college van burgemeester en wethouders van Leusden was verleend voor het kappen van zes bomen op het perceel Liniedijk langs het Valleipark in Leusden. De bomen met nummers 1, 5, 6, 13, 17 en 39 zouden gekapt worden in het kader van de bouw van woningen aan de Liniedijk. [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te voorkomen dat de bomen gekapt worden voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op zijn hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 april 2020, waarin zijn beroep tegen de omgevingsvergunningen deels gegrond werd verklaard.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 mei 2020, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. L. Brouwers, en het college werd vertegenwoordigd door H.G.A.M. van Gogh, G.J. Vooren en C. Bolscher. Ook [belanghebbende] was ter zitting aanwezig, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen pas uitgevoerd mag worden als de omgevingsvergunning voor het bouwen onherroepelijk is. Aangezien het hoger beroep van [verzoeker] betrekking had op beide omgevingsvergunningen, was de omgevingsvergunning voor het bouwen nog niet onherroepelijk. Daarom was er geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening, en werd het verzoek afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. R. Uylenburg, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier. De voorzieningenrechter en de griffier waren verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2020.

Uitspraak

202002549/2/R4.
Datum uitspraak: 27 mei 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Leusden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 april 2020 in zaken nrs. 19/1216 en 19/1228 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leusden.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2018 heeft het college aan de gemeente Leusden een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van zes bomen op het perceel Liniedijk langs het Valleipark in Leusden. Het gaat om de bomen met nummers 1, 5, 6, 13, 17 en 39 (hierna: omgevingsvergunning voor het kappen).
Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 11 woningen op het perceel Weldamhof 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19 en 21 te Leusden (hierna: omgevingsvergunning voor het bouwen).
Bij besluit van 5 februari 2019 heeft het college het door [verzoeker] tegen beide omgevingsvergunningen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2019 heeft de rechtbank naar aanleiding van het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep het college in de gelegenheid gesteld om de door haar geconstateerde gebreken in het besluit op bezwaar te herstellen.
Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft het college het besluit van 5 februari 2019 aangepast door het besluit van 11 september 2018 te herroepen voor zover dit betrekking heeft op boomnummer 5.
Bij einduitspraak van 9 april 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 5 februari 2019 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het ziet op de omgevingsvergunning voor het kappen en het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2019 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 mei 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. L. Brouwers, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door H.G.A.M. van Gogh, G.J. Vooren en C. Bolscher, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De omgevingsvergunning voor het bouwen betreft de laatste fase van het project Valleipark aan de rand van Leusden. In deze fase worden een rij van vijf woningen en een rij van zes woningen gebouwd. De woningen worden langs de Liniedijk gerealiseerd. Om de bouw mogelijk te maken is een omgevingsvergunning voor het kappen verleend voor de kap van vijf bomen aan de Liniedijk.
De achtertuin van [verzoeker] grenst aan de Liniedijk. Hij heeft vanuit zijn achtertuin direct zicht op de Liniedijk. Met zijn verzoek om voorlopige voorziening wil hij voorkomen dat de vijf bomen aan de Liniedijk worden gekapt voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde hoger beroep.
3.    Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.    Aan de omgevingsvergunning voor het kappen is de voorwaarde verbonden dat pas tot vellen van de beschermde houtopstand mag worden overgegaan nadat de omgevingsvergunning voor het bouwen onherroepelijk is geworden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het er na de uitspraken van de rechtbank van is uitgegaan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen onherroepelijk is geworden. Daarbij wijst het college erop dat de rechtbank in de einduitspraak enkel nog is ingegaan op de omgevingsvergunning voor het kappen.
Het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep had betrekking op zowel de omgevingsvergunning voor het kappen als de omgevingsvergunning voor het bouwen. [verzoeker] heeft een beroepsgrond ingetrokken, maar niet het gehele beroep voor zover dat betrekking had op de omgevingsvergunning voor het bouwen. De rechtbank heeft ook op dat beroep uitspraak gedaan. Vervolgens heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld waarbij dat hoger beroep ziet op beide omgevingsvergunningen. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwen nog niet onherroepelijk is, zodat op grond van de aan de omgevingsvergunning voor het kappen verbonden voorwaarde nog niet mag worden overgegaan tot de kap van de vijf bomen. Gelet daarop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
4.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020
457-875.