ECLI:NL:RVS:2020:127
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep van vreemdelingenbewaring
Op 16 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 24 september 2019 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 10 december 2019, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling werd vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen.
De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen volgens de wet geen hoger beroep mogelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat de vreemdeling geen redenen had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een uitzondering op het verbod op hoger beroep. Er was geen sprake van een onterecht proces, en daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 16 januari 2020, en is geregistreerd onder het zaaknummer 201909019/1/V3. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van het hoger beroep in vreemdelingenzaken verduidelijkt.