ECLI:NL:RVS:2020:124

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
201907101/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 16 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 13 augustus 2019 de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, had op 16 september 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard, terwijl de eerste beroepsgrond van de vreemdeling wel degelijk gegrond was. Hierdoor heeft de rechtbank ook ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De grieven van de vreemdeling zijn gegrond bevonden, wat heeft geleid tot de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaard. Het besluit van de staatssecretaris van 13 augustus 2019 is vernietigd, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 1.575,00. De staatssecretaris moet nu een nieuw besluit nemen met inachtneming van de overwegingen van de Raad van State.

Uitspraak

201907101/1/V3.
Datum uitspraak: 16 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2019 in zaak nr. NL19.19252 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard, terwijl zij de eerste beroepsgrond van de vreemdeling heeft laten slagen. De rechtbank heeft daarom ook ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
De grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is alsnog gegrond en het besluit van 13 augustus 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
3.    Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2019 in zaak nr. NL19.19252;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 13 augustus 2019, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verburg    w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2020
638-888.