ECLI:NL:RVS:2020:1210

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
201907792/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel met terugwijzing naar rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 17 oktober 2019 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 september 2019 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 13 mei 2020 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen op het verzoek van de vreemdeling om heropening van het onderzoek. De rechtbank had erkend dat zij per ongeluk niet op dit verzoek had gereageerd voordat zij haar uitspraak deed. De grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201907792/1/V2.
Datum uitspraak: 13 mei 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 oktober 2019 in zaak nr. NL19.22691 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte uitspraak heeft gedaan zonder te beslissen op zijn verzoek om heropening van het onderzoek.
2.    Ingevolge artikel 8:68, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, als zij oordeelt dat het onderzoek niet volledig is geweest, dat heropenen. Dit is een bevoegdheid die ter discretie van de rechtbank staat en waarvan de toepassing meestal geen nadere motivering behoeft (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9349). In dit geval heeft de rechtbank echter toegegeven dat zij per ongeluk helemaal niet heeft gereageerd op het verzoek om heropening van 9 oktober 2019 voordat zij haar uitspraak van 17 oktober 2019 deed.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 oktober 2019 in zaak nr. NL19.22691;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020
837.