ECLI:NL:RVS:2020:1196
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- J.Th. Drop
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging verstrekkingen vreemdeling door COA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 december 2019 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en het besluit van het COA om de verstrekkingen te beëindigen vernietigde. Het COA had op 22 maart 2016 besloten om de verstrekkingen van de vreemdeling, die onder de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 viel, te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling aannemelijk had gemaakt dat zonder opvang de behandeling in het Psychotraumacentrum Zuid-Nederland moest worden gestaakt, wat zou leiden tot een acute medische noodsituatie. Het COA ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In het hoger beroep betoogde het COA dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling recht had op opvang. Het COA stelde dat de vreemdeling, ondanks de beëindiging van de opvang, op grond van de Vreemdelingenwet 2000 recht had op medisch noodzakelijke zorg. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grieven van het COA slagen. De rechtbank had niet voldoende onderbouwd dat de beëindiging van de opvang de behandeling van de vreemdeling zou beïnvloeden. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het COA om de medische situatie van vreemdelingen in overweging te nemen bij besluiten over verstrekkingen. De Raad van State bevestigde dat de vreemdeling, ondanks zijn verblijfstatus, recht heeft op noodzakelijke medische zorg, maar dat dit niet betekent dat het COA verplicht is om opvang te bieden als de behandeling elders kan plaatsvinden.