ECLI:NL:RVS:2020:1196

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
202000375/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging verstrekkingen vreemdeling door COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 december 2019 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en het besluit van het COA om de verstrekkingen te beëindigen vernietigde. Het COA had op 22 maart 2016 besloten om de verstrekkingen van de vreemdeling, die onder de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 viel, te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling aannemelijk had gemaakt dat zonder opvang de behandeling in het Psychotraumacentrum Zuid-Nederland moest worden gestaakt, wat zou leiden tot een acute medische noodsituatie. Het COA ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep betoogde het COA dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling recht had op opvang. Het COA stelde dat de vreemdeling, ondanks de beëindiging van de opvang, op grond van de Vreemdelingenwet 2000 recht had op medisch noodzakelijke zorg. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grieven van het COA slagen. De rechtbank had niet voldoende onderbouwd dat de beëindiging van de opvang de behandeling van de vreemdeling zou beïnvloeden. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het COA om de medische situatie van vreemdelingen in overweging te nemen bij besluiten over verstrekkingen. De Raad van State bevestigde dat de vreemdeling, ondanks zijn verblijfstatus, recht heeft op noodzakelijke medische zorg, maar dat dit niet betekent dat het COA verplicht is om opvang te bieden als de behandeling elders kan plaatsvinden.

Uitspraak

202000375/1/V1.
Datum uitspraak: 6 mei 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 december 2019 in zaak nr. 16/8089 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2016 heeft het COa de verstrekkingen van de vreemdeling krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 beëindigd.
Bij uitspraak van 20 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zonder opvang de voortzetting van de behandeling in het Psychotraumacentrum Zuid-Nederland (hierna: het centrum), een voor de vreemdeling veilige en vertrouwde setting, moet worden gestaakt, waardoor een acute medische noodsituatie zal ontstaan, zodat het COa hem opvang moet verlenen zolang zijn gezondheidssituatie niet wezenlijk verbetert voordat hij is uitgezet.
2.    Het COa klaagt in beide grieven dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen. Volgens het COa heeft zij dit niet kunnen baseren op door de vreemdeling overgelegde brieven van zijn behandelaars bij Equator van 7 oktober 2015 en 15 juni 2016, een brief van zijn behandelaars bij het centrum van 28 (lees: 25) juli 2017, en een advies van het Bureau Medische Advisering van 15 februari 2019.
2.1.    In voormelde brief van 25 juli 2017, waaruit de rechtbank uitvoerig heeft geciteerd, staat dat het centrum een voor de vreemdeling veilige en vertrouwde behandelsetting is, die beschermend werkt, en het van zeer groot belang is dat de beschreven behandeling zonder onderbrekingen daar wordt voorgezet. Hieruit noch uit de andere in overweging 2 genoemde stukken volgt dat door de beëindiging van de opvang ook de behandeling in het centrum moet worden gestaakt. In dit kader wijst het COa er terecht op dat de behandeling niet in een AZC plaatsvindt maar dat de vreemdeling daarvoor vanuit het asielzoekerscentrum in Almere naar de behandellocatie van het centrum in Den Bosch reist. Verder wijst COa erop dat de vreemdeling, hoewel zijn verblijf hier te lande is beëindigd, op grond van artikel 10 Vw 2000 ook na beëindiging van de opvang aanspraak zal kunnen maken op medisch noodzakelijke zorg, om te voorkomen dat een medische noodtoestand ontstaat. Uit het BMA-advies volgt dat hij naar zijn land van herkomst kan worden verwijderd mits daar overdracht aan een psychiater plaatsvindt.
De grieven slagen.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 december 2019 in zaak nr. 16/8089;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2020
32-862.