3.4.Niet in geschil is dat tegenover het belang van [appellant sub 1] bij behoud van de garage het algemeen belang staat dat bij handhaving van de geldende regels. Wettelijke regels over omgevingsvergunningplicht en het bestemmingsplan dienen te worden nageleefd. Daarmee is een goede ruimtelijke ordening gediend.
Aan het belang van het voorkomen van precedentwerking komt minder betekenis toe dan de rechtbank daaraan heeft toegekend. Er zal zich immers niet snel een situatie voordoen die in relevant opzicht gelijk is aan de situatie van [appellant sub 1].
De Afdeling overweegt dat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, tegenover [appellant sub 2] geen toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan, waaruit hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college handhavend zou optreden tegen de garage. In het door de rechtbank van belang geachte e-mailbericht van 27 maart 2017 informeert een ambtenaar van de afdeling Beleidsontwikkeling RO [appellant sub 2] over de stand van zaken met betrekking tot de garage. In het e-mailbericht staat dat is geadviseerd om de garage niet te legaliseren en dat het dossier is overgedragen aan het Cluster Handhaving. De medewerker geeft te kennen dat hij niet weet wat de planning is en welke prioriteit de zaak heeft. Het e-mailbericht wordt afgesloten met de mededeling dat, indien [appellant sub 2] meer informatie wil, hij contact op kan nemen met een medewerker van het Cluster Handhaving. Het e-mailbericht van 27 maart 2017 bevat hiermee geen toezegging of andere uitlating over de toepassing van de bevoegdheid tot handhaving.
Het vorenstaande laat echter onverlet dat de rechtbank terecht ervan is uitgegaan dat [appellant sub 2] belang heeft bij handhaving en dat zijn belang door het college had moeten worden betrokken bij de belangenafweging. [appellant sub 1] heeft niet betwist dat er vanuit de woning van [appellant sub 2] en diens perceel zicht bestaat op de garage. Dat [appellant sub 2] bomen zou hebben gekapt en een haag in hoogte zou hebben teruggebracht, leidt er niet toe dat de rechtbank aan het belang van [appellant sub 2] geen of minder gewicht had moeten toekennen. Dit maakt immers niet dat [appellant sub 2] geen zicht heeft op de garage. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het perceel en de woning van [appellant sub 2] in waarde kunnen verminderen door de aanwezigheid van de garage. De garage staat in het zicht op korte afstand van het perceel van [appellant sub 2]. Of [appellant sub 2] al dan niet in aanmerking komt voor nadeelcompensatie doet er niet aan af dat de woning en het perceel van [appellant sub 2] in waarde kunnen verminderen.
Gelet op het algemeen belang en het belang van [appellant sub 2] heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze belangen zwaarder wegen dan het belang van [appellant sub 1] bij behoud van de garage. De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat het college niet in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien.
Een te nemen handhavingsbesluit heeft tot doel de overtreding ongedaan te maken en zal in dit geval kunnen strekken tot verwijdering van de garage. Daardoor zal [appellant sub 1], die de garage heeft gebouwd op basis van de door het college gewekte gerechtvaardigde verwachting dat daarvoor geen omgevingsvergunning was vereist, schade lijden. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat voor het college bij handhaving de verplichting kan ontstaan om de door [appellant sub 1] te lijden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. Omdat het college geen aanleiding meer zag tot handhaving over te gaan, is het bij het door de rechtbank vernietigde besluit op bezwaar niet toegekomen aan het innemen van een standpunt over vergoeding van schade die [appellant sub 1] zou lijden bij handhavend optreden. Het college zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar daarover alsnog moeten beslissen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog van [appellant sub 1] slaagt.
4. Gelet op wat hiervoor staat, is het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond.
Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet en/of tevergeefs is aangevochten, een nieuw besluit te nemen. Dat betekent dat het college bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar ook de vraag of de schade van [appellant sub 1] vergoed moet worden, dient te beantwoorden.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1] te worden veroordeeld. Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2].
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 289,00 (zegge: tweehonderdnegenentachtig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2020