ECLI:NL:RVS:2020:1133
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Raad van State op 22 april 2020 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege zou blijven, welke aanvraag op 9 februari 2018 werd afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 19 juni 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die op 26 februari 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Raad van State overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, aangezien de vreemdeling niet toelichtte waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State verklaarde het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk, wat betekent dat de vreemdeling niet in zijn verzoek werd ontvangen. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.