ECLI:NL:RVS:2020:11

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2020
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
201906987/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 6 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van zes vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren oorspronkelijk afgewezen op 19 januari 2017. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde de bezwaren op 3 en 5 oktober 2018 opnieuw ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De rechtbank verklaarde op 20 augustus 2019 de beroepen ongegrond, waarop de vreemdelingen hoger beroep hebben ingesteld.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 6 januari 2020.

Uitspraak

201906987/1/V1.
Datum uitspraak: 6 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5], en [vreemdeling 6],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 20 augustus 2019 in zaken nrs. 18/8162 en 18/8164 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 19 januari 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 3 en 5 oktober 2018 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147, geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2020
282-954.