ECLI:NL:RVS:2020:11
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 6 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van zes vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren oorspronkelijk afgewezen op 19 januari 2017. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde de bezwaren op 3 en 5 oktober 2018 opnieuw ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De rechtbank verklaarde op 20 augustus 2019 de beroepen ongegrond, waarop de vreemdelingen hoger beroep hebben ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 6 januari 2020.