ECLI:NL:RVS:2020:1091

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
202001135/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was op 30 mei 2018 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tevens was de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en was er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 december 2018.

De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 21 januari 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn bezwaar schorsende werking zou krijgen. Dit zou hem moeten beschermen tegen uitzetting en het beëindigen van zijn uitkering van de gemeente Eindhoven.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Gelet op de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 april 2020.

Uitspraak

202001135/2/V2.
Datum uitspraak: 22 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 21 januari 2020 in zaak nr. 18/9736 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 10 december 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat aan zijn bezwaar, waarop de staatssecretaris na de uitspraak van de rechtbank opnieuw moet beslissen, schorsende werking wordt toegekend, totdat de Afdeling op het hoger beroep van de staatssecretaris heeft beslist. De vreemdeling wil zo voorkomen dat hij kan worden uitgezet en dat een uitkering die hij van de gemeente Eindhoven ontvangt, kan worden beëindigd.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Daarom en gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft hij geen voorlopige voorziening.
3.    De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Prins
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2020
837.