ECLI:NL:RVS:2020:1091
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was op 30 mei 2018 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tevens was de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en was er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 december 2018.
De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 21 januari 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn bezwaar schorsende werking zou krijgen. Dit zou hem moeten beschermen tegen uitzetting en het beëindigen van zijn uitkering van de gemeente Eindhoven.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Gelet op de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 april 2020.