ECLI:NL:RVS:2020:1051

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
201903005/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake dwangsom voor verwijdering agrarische bedrijfsstoffen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Haaksbergen, was onder dwangsom gelast door het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen om agrarische bedrijfsstoffen van de bodem te verwijderen en deze op een vloeistofkerende voorziening op te slaan. Dit besluit was genomen op 31 juli 2018. Het college verklaarde het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit ongegrond en handhaafde het besluit op 30 januari 2019. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en op 11 februari 2020 heeft het college een bedrag van € 5.000,00 aan verbeurde dwangsom bij verzoeker ingevorderd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens een telefonische hoorzitting op 14 april 2020 hebben zowel verzoeker als het college, vertegenwoordigd door A.M.J. Somhorst-Kuipers en J.P. Lelifeld, hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij schorsing van de besluiten van het college, aangezien het college had aangegeven te willen wachten met verdere invorderingsmaatregelen totdat de Afdeling uitspraak had gedaan op het beroep. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201903005/3/R4.
Datum uitspraak: 17 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Haaksbergen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2018 heeft het college, voor zover van belang, [verzoeker] onder dwangsom gelast agrarische bedrijfsstoffen van de bodem te verwijderen en deze op een vloeistofkerende voorziening op te slaan.
Bij besluit van 30 januari 2019 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 31 juli 2018, voor zover hier van belang, in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college, voor zover hier van belang, een bedrag van € 5.000,00 aan verbeurde dwangsom bij [verzoeker] ingevorderd.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft partijen op 14 april 2020 telefonisch gehoord. Aan het telefonisch horen hebben [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door A.M.J. Somhorst-Kuipers, vergezeld door J.P. Lelifeld, deelgenomen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Een voorlopige voorziening kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.    Bij brief van 9 april 2020 heeft het college meegedeeld dat het bereid is om te wachten met verdere invorderingsmaatregelen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er geen spoedeisend belang is bij schorsing van de besluiten van het college.
4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2020
262-912.