ECLI:NL:RVS:2020:1034

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
202002267/1/V3, 202002268/1/V3 en 202002269/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • M.T. Annen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake aanvragen verblijfsvergunning asiel

Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de hoger beroepen van drie vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 maart 2020. De vreemdelingen hadden beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had de beroepen gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen zeven weken na verzending van de uitspraak alsnog besluiten bekend te maken. Tevens was de staatssecretaris een dwangsom opgelegd van € 100,00 per dag voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,00.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder de zaken op zitting te behandelen, wat betekent dat tegen zo'n uitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van de hoger beroepen kennis te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 8 april 2020.

Uitspraak

202002267/1/V3, 202002268/1/V3 en 202002269/1/V3.
Datum uitspraak: 8 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3]
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 maart 2020 in zaken nrs. NL19.31200, NL19.31202 en NL19.31205 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben tegen het uitblijven van besluiten op hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel beroepen ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 26 maart 2020 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, bepaald dat de staatssecretaris binnen zeven weken na verzending van de uitspraak alsnog besluiten bekend maakt en bepaald dat hij aan de vreemdelingen gezamenlijk een dwangsom verschuldigd is van € 100,00 (zegge: honderd euro) voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro).
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat te Leeuwarden, hoger beroepen ingesteld.
Overwegingen
1.    De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder de zaken op zitting te behandelen (artikel 8:54, eerste lid, van de Awb). Tegen zo'n uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 8:104, tweede lid, van de Awb).
2.    De Afdeling is onbevoegd van de hoger beroepen kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd van de hoger beroepen kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020
765.