ECLI:NL:RVS:2020:1028

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
201905681/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctie van persoonsgegevens in het basisregister onderwijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2019, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een verzoek om correctie van persoonsgegevens in het Basisregister Onderwijs (BRON) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. [appellante] heeft in 2017 een inzageverzoek ingediend bij de minister, waarin zij vroeg naar de verwerking van gegevens over haar dochter. De minister heeft hierop gereageerd en een overzicht verstrekt, maar [appellante] was van mening dat de gegevens onjuist waren en heeft een correctieverzoek ingediend. De minister heeft dit verzoek afgewezen, met het argument dat hij niet bevoegd was om de gegevens te wijzigen en dat [appellante] zich tot de betrokken onderwijsinstellingen moest wenden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 maart 2020 behandeld. Tijdens de zitting heeft de minister erkend dat hij als verantwoordelijke kan worden aangemerkt voor de verwerking van persoonsgegevens in BRON. De Afdeling oordeelt dat [appellante] zich terecht tot de minister heeft gewend met haar correctieverzoek en dat de minister inhoudelijk had moeten beslissen. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister van 16 april 2018, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante].

Uitspraak

201905681/1/A3.
Datum uitspraak: 8 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2019 in zaak nr. 18/3654 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2017 heeft de minister op een verzoek van [appellante] op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) beslist.
Bij besluit van 16 april 2018 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. J-F. Grégoire, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. B.C. Rots, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 21 februari 2017 heeft de minister een inzageverzoek als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp ontvangen van [appellante]. Zij wenst van de minister te vernemen of, en zo ja welke, gegevens over haar [dochter], geboren op [2005], worden verwerkt.
2.    Bij besluit van 22 maart 2017 heeft de minister aan [appellante] een overzicht verstrekt op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wbp. Hierin is onder meer vermeld dat persoonsgegevens van [dochter] zijn opgenomen in het basisregister onderwijs (hierna: BRON). Verder is vermeld dat in BRON onder meer is geregistreerd dat [dochter] van 22 maart 2010 tot 31 juli 2011 stond ingeschreven op de Florence Nightingaleschool in Zoetermeer.
3.    Bij brieven van 24 april 2017 en 27 juni 2017 heeft [appellante] meegedeeld dat zij haar dochter in 2010 heeft ingeschreven op de Da Vincischool in Zoetermeer. Verder heeft zij de minister vragen gesteld over de in BRON geregistreerde gegevens van [dochter] over de Da Vincischool en de Florence Nightingaleschool. Volgens haar klopt onder meer de inschrijving van 22 maart 2010 tot 31 juli 2011 op de Florence Nightingaleschool niet en moeten de onjuiste gegevens worden gecorrigeerd met toepassing van artikel 36 van de Wbp. De gevraagde correctie ziet op verwijdering van de inschrijving op de Da Vincischool, verwijdering van de SO-registratie en wijziging van het geslacht. [appellante] heeft tevens verzocht om inzage in gegevens die over [dochter] zijn vastgelegd met betrekking tot wijzigingen van leerjaar en overgaan naar een andere groep.
De minister heeft de vragen van [appellante] beantwoord en aan haar onder meer meegedeeld dat iedere school in Nederland een zogenoemd BRIN-nummer heeft. Dit staat voor Basisregister Instellingen. De Da Vincischool (BRIN-nummer 28AL01) was destijds een inspectielocatie en valt administratief gezien onder de Florence Nightingaleschool (BRIN-nummer 28AL). De gegevens van de leerlingen van de Da Vincischool staan daarom onder die van de Florence Nightingaleschool.
Besluitvorming
4.    Bij besluit van 20 september 2017 heeft de minister op het inzageverzoek van [appellante] beslist en meegedeeld welke wijzigingen in leerjaar en/of groep in BRON zijn geregistreerd. Voorts heeft de minister het correctieverzoek van [appellante] afgewezen.
5.    In het besluit op bezwaar van 16 april 2018 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken noch door [appellante] is aangevoerd dat geen of onvoldoende inzage is verstrekt in de door haar gevraagde gegevens. De minister heeft verder toegelicht dat hij uitsluitend het beheer van BRON faciliteert. Scholen zijn wettelijk verplicht inschrijvingsgegevens via dit register uit te wisselen. Zij zijn er ook verantwoordelijk voor dat de gegevens die ze aanleveren correct zijn. Het is niet de taak of verantwoordelijkheid van de minister alle gegevens die scholen uitwisselen in BRON op juistheid te controleren. Registratie in BRON kan volgens de minister eerst worden gecorrigeerd wanneer de verantwoordelijke onderwijsinstellingen input daartoe verstrekken. Het correctieverzoek is om die reden afgewezen.
Juridische kader
6.    Op 25 mei 2018 is Verordening 2016/679 (Algemene Verordening Gegevensbescherming) van toepassing geworden en is de Wbp ingetrokken. Op dit geding is de Wbp van toepassing.
7.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Hoger beroep
8.    In geschil is of [appellante] voor correctie van de gegevens bij de minister of bij de betrokken onderwijsinstellingen moet zijn. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister naast beheerder ook verantwoordelijke is van BRON. Volgens haar is de minister daarom bevoegd gegevens in BRON te wijzigen. De minister stelt dat hij daartoe niet bevoegd is en dat [appellante] zich tot de betrokken onderwijsinstellingen moet wenden voor wijziging van gegevens.
8.1.    De Afdeling is van oordeel dat de minister verantwoordelijke is als bedoeld in artikel 36 van de Wbp. Ter zitting van de Afdeling heeft de minister dit ook erkend. Gelet hierop heeft [appellante] zich terecht tot de minister gewend met haar correctieverzoek en had de minister hierop inhoudelijk moeten beslissen. De vraag of de minister zich voor wijziging van gegevens al dan niet tot de betrokken onderwijsinstelling moet wenden, staat hier los van.
Het betoog slaagt.
Conclusie
9.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 16 april 2018 vernietigen.
In stand laten rechtsgevolgen
10.    De Afdeling zal in verband met het bepaalde in artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uit het oogpunt van finale geschillenbeslechting bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 april 2018 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
11.    Ter zitting van de Afdeling heeft de minister toegelicht dat de gegevens in BRON niet onjuist zijn. De minister heeft onweersproken gesteld dat de dochter van [appellante] in BRON is geregistreerd als vrouw. Verder heeft de minister gesteld dat, zoals ook volgt uit het bij besluit van 22 maart 2017 aan [appellante] verstrekte overzicht uit BRON, de dochter van [appellante] altijd op een reguliere basisschool ingeschreven is geweest. In BRON staat in ieder geval geen SO-aanduiding vermeld. De minister heeft verder toegelicht dat hoewel de dochter van [appellante] onderwijs volgde op de Da Vincischool, zij terecht op de Florence Nightingaleschool was ingeschreven. Aan de Da Vincischool is namelijk geen apart BRIN-nummer toegekend terwijl registratie in BRON plaatsvindt op BRIN-nummer. Omdat de Da Vincischool als inspectielocatie geen apart BRIN-nummer heeft maar onder de bekostiging en het BRIN-nummer van de Florence Nightingaleschool valt, kan de dochter van [appellante] niet op de Da Vincischool worden ingeschreven in BRON, maar alleen op de Florence Nightingaleschool.
De inschrijving van de dochter van [appellante] op de Florence Nightingaleschool is daarom niet onjuist.
12.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 16 april 2018, waarbij de afwijzing van het correctieverzoek is gehandhaafd, in stand te laten. Wat [appellante] hiertegen heeft aangevoerd, namelijk dat er bij de Florence Nightingaleschool kennelijk een schaduwdossier van haar dochter aanwezig is, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Dit betekent dat het besluit van de minister feitelijk toch blijft gelden.
Proceskosten
13.    De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2019 in zaak nr. 18/3654;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 april 2018, kenmerk JVSV110/0042552783245-68711-1-03;
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.    veroordeelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2100,00 (zegge: eenentwintighonderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020
597.
BIJLAGE
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
[…]
d. verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of te zamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt;
e. bewerker: degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen;
[…].
Artikel 35
1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
2. Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
3. Voordat een verantwoordelijke een mededeling doet als bedoeld in het eerste lid, waartegen een derde naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt hij die derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de mededeling gegevens bevat die hem betreffen, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost
4. Desgevraagd doet de verantwoordelijke mededelingen omtrent de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens.
Artikel 36
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op bij de wet ingestelde openbare registers, indien in die wet een bijzondere procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens is opgenomen.
Wet op het primair onderwijs
Artikel 1
[…]
bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen: voor wat betreft a. een openbare school:
1°. burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders     bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door     hem te stellen regelen;
2°. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling     bevoegde orgaan;
3°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 47; dan wel
4°. de stichting, bedoeld in artikel 17 of artikel 48;
b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 55;
c. een samenwerkingsschool: de stichting, bedoeld in artikel 17d;
[…]
Artikel 48
1. Een gemeenteraad kan besluiten dat een of meer openbare scholen in de gemeente in stand worden gehouden door een stichting die zich ten doel stelt het in stand houden van een of meer openbare scholen, al dan niet te zamen met openbare scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of openbare scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
2. De gemeenteraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.
3. Een stichting die een openbare school in stand houdt, wordt opgericht door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
4. Onverminderd artikel 17d, eerste lid, is het statutaire doel van de stichting uitsluitend het geven van openbaar onderwijs overeenkomstig artikel 46.
5. De stichting oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.
Artikel 178a
1. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met de leerling op wie het nummer betrekking heeft, of met de ouders van deze leerling.
2. Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere leerling aan Onze minister, tezamen met de volgende gegevens van de leerling:
a. geslacht, geboortedatum en postcode van de woonplaats;
b. de datum van in- of uitschrijving;
c. de groep;
d. indien van toepassing het gewicht ten behoeve van de toekenning     van aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor de bestrijding     van onderwijsachterstanden, indien het betreft een leerling die is     ingeschreven op een basisschool;
e. indien van toepassing de aanduiding dat het betreft een leerling met     een niet-Nederlandse culturele achtergrond, indien het betreft een     leerling die is ingeschreven op een speciale school voor     basisonderwijs, dan wel de aanduiding dat het betreft een leerling met     een niet-Nederlandse culturele achtergrond met uitzondering van     leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden     afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, indien     het betreft een leerling die is ingeschreven op een basisschool;
f. indien van toepassing voor- en vroegschoolse educatie;
g. indien van toepassing de uitslag van de centrale eindtoets of     andere eindtoets, bedoeld in artikel 9b, en indien geen centrale     eindtoets of andere eindtoets is afgelegd de reden daarvan;
h. het schooladvies, bedoeld in artikel 42, tweede lid;
i. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een     nevenvestiging, het registratienummer daarvan;
j. bekostigingsindicatie; en
k. tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en indien van     toepassing de begin- en de einddatum van de periode waarvoor er     voor de leerling van een basisschool een ontwikkelingsperspectief als     bedoeld in artikel 40a, is vastgesteld; en
l. indien van toepassing de begin- en einddatum van de periode     waarvoor een leerling geplaatst is op een orthopedagogisch-didactisch     centrum als bedoeld in artikel 18a, lid 10a, en het registratienummer     van het orthopedagogisch-didactisch centrum.
3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede en zevende lid, en kan worden bepaald welke van de gegevens, bedoeld in het tweede en zevende lid, niet langer behoeven te worden verstrekt. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede en zevende lid.
4. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede en zevende lid, gebruiken in het verkeer met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de school.
5. Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van die wet door de gemeente.
6. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in het contact met een andere school of een school voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die leerling en bij het overleggen van het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 42.
7. Indien de gegevens over de nationaliteit van de leerling niet zijn opgenomen in de basisregistratie personen worden deze gegevens door het bevoegd gezag verstrekt aan Onze minister.
Artikel 178b
1. Onze minister neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 178a, tweede en zevende lid, op in het basisregister onderwijs, nadat hij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. Onze minister verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 24c, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op het onderwijstoezicht, zoals hij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. Onverminderd artikel 178c, tweede lid, kan Onze minister de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.
2. Het bevoegd gezag verstrekt Onze minister alle inlichtingen die hij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.
3. Indien Onze minister naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat een bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet en een onderzoek daarnaar door de inspectie nodig acht, verstrekt Onze minister ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en andere gegevens van leerlingen aan de inspectie. De inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister.
4. Onze minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel 107, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 geen gegevens die zij op grond van het derde lid hebben ontvangen.
Artikel 178c
1. Gegevens uit het basisregister onderwijs kunnen worden gebruikt door:
a. Onze minister voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de bekostiging van scholen, de begrotings- en beleidsvoorbereiding, en de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 45a, tweede lid;
b. de inspectie voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van het toezicht op het basisonderwijs.
2. Voor zover de door het bevoegd gezag op grond van artikel 178a verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken, in welk geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens worden opgenomen in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.
Wet op het onderwijstoezicht
Artikel 24b
1. Er is een basisregister onderwijs, dat ten doel heeft:
a. Onze Minister gegevens te verstrekken ten behoeve van de bekostiging van scholen en instellingen, de begrotings- en beleidsvoorbereiding, de planning en bekostiging van de instellingen voor hoger onderwijs en ten behoeve van de uitvoering van zijn overige wettelijke taken;
b. de inspectie gegevens te verstrekken ten behoeve van het toezicht op het onderwijs;
c. het Centraal bureau voor de statistiek gegevens te verstrekken teneinde het Centraal bureau voor de statistiek in staat te stellen:
1°. Onze Minister gegevens te verstrekken ten behoeve van de beleidsvoorbereiding;
2°. de gemeenten gegevens te verstrekken ten behoeve van de toekenning van uitkeringen, bedoeld in artikel 2 van de Wet participatiebudget, aan instellingen, en ten behoeve van de begrotings- en beleidsvoorbereiding inzake de gemeentelijke taken op het gebied van het onderwijs;
d. de instellingen, bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, 1.4.1 en 1.4a.1, voor zover het betreft opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, van de Wet educatie en beroepsonderwijs gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van aanmeldings- en inschrijvingsprocedures;
e. de instellingen, bedoeld in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de rechtspersonen voor hoger onderwijs gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van aanmeldings- en inschrijvingsprocedures; en
f. het meldingsregister relatief verzuim te voorzien van de gegevens die noodzakelijk zijn in het kader van het doel van dat register.
2. Het beheer van het basisregister onderwijs berust bij Onze Minister.
3. Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in deze paragraaf, is Onze Minister de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens.