ECLI:NL:RVS:2020:1008
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel
Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 27 maart 2020 het beroep van de vreemdeling tegen een vrijheidsbeperkende maatregel, opgelegd bij besluit van 11 maart 2020, ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangegeven dat er hoger beroep mogelijk is tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, zoals geregeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens artikel 84 van dezelfde wet is er geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze maatregel. Hierdoor verklaarde de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2020.