ECLI:NL:RVS:2020:10

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2020
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
201908333/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding

Op 6 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling. De vreemdeling was bij besluit van 21 oktober 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, had op 11 november 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van de Raad van State werd ingegaan op twee grieven van de vreemdeling. De eerste grief betrof de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank, welke reeds eerder was behandeld in een andere uitspraak van de Raad van State. De Afdeling concludeerde dat deze grief faalde. De tweede grief had betrekking op de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, die ook eerder was behandeld. Hoewel de klacht terecht was, leidde dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel toe te rekenen was aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 januari 2020.

Uitspraak

201908333/1/V3.
Datum uitspraak: 6 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 november 2019 in zaak nr. NL19.25215 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 11 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 20 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4375, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat deze grief faalt.
2.    De in grief 2 opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3410, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier ook van toepassing zijn, vloeit voort dat deze klacht terecht is voorgedragen, maar niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2020
765.