ECLI:NL:RVS:2020:1

Raad van State

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
201905632/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake opvangverzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 13 december 2018 een verzoek ingediend om passende opvang te verlenen, waarop de staatssecretaris reageerde. De vreemdeling stelde hiertegen beroep in bij de rechtbank, maar zijn beroep werd ongegrond verklaard in de uitspraak van 19 juli 2019. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 3 januari 2020 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarnaast werd opgemerkt dat er geen gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit was, waardoor verzoeken om dwangsommen buiten de omvang van het geding vielen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vaststelling van dwangsommen af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201905632/1/V1.
Datum uitspraak: 3 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 juli 2019 in zaak nr. 18/9674 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij brief van 13 december 2018 heeft de staatssecretaris gereageerd op een verzoek van de vreemdeling hem passende opvang te verlenen.
Tegen deze brief heeft de vreemdeling met toepassing van artikel 7:1a van de Awb en met instemming van de staatssecretaris rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij uitspraak van 19 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben ieder een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Voor zover de vreemdeling de Afdeling verzoekt krachtens artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de door de staatssecretaris aan hem verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast te stellen, gaat hij eraan voorbij dat in deze procedure een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontbreekt. Voor zover de vreemdeling doelt op zijn dwangsomverzoeken na zijn bezwaarschriften van 12 en 28 december 2018, vallen die buiten de omvang van dit geding.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om vaststelling van dwangsommen wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om vaststelling van dwangsommen af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2020
282-862.