ECLI:NL:RVS:2019:997
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 29 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die op 16 februari 2019 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 maart 2019 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, omdat de bodemprocedure in verband met een rechtsvraag die door de tweede grief van de vreemdeling wordt opgeworpen, moet worden aangehouden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij voortduren van de maatregel. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, voor zover de staatssecretaris daar nog niet toe was overgegaan.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het verzoek zijn ontstaan. De totale kosten zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.