ECLI:NL:RVS:2019:991

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
201901870/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom opgelegd aan een onderneming in Fryslân

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 april 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker], gevestigd te Kootstertille, gemeente Achtkarspelen, om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van gedeputeerde staten van Fryslân. Dit besluit, genomen op 4 oktober 2018, hield in dat [verzoeker] een last onder dwangsom was opgelegd wegens het onrechtmatig samenvoegen van grond met stenen/puin op zijn perceel. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 21 maart 2019, waarbij [verzoeker] werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra en [gemachtigde], en gedeputeerde staten door mr. K. van Beek en J. Stoker.

De voorzieningenrechter overwoog dat er sprake was van een spoedeisend belang voor [verzoeker], omdat het opleggen van de last onder dwangsom zou kunnen leiden tot aanzienlijke financiële gevolgen. De rechter constateerde dat de geconstateerde hoop grond niet volledig was afgevoerd en dat er nog ongeveer 400 m3 grond op het perceel aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de complexiteit van de zaak niet geschikt was voor een voorlopige voorziening en dat de belangenafweging in het voordeel van [verzoeker] uitviel. De voorzieningenrechter schorste daarom de last onder dwangsom en veroordeelde gedeputeerde staten tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker].

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de gevolgen van handhaving voor de betrokken partij aanzienlijk kunnen zijn. De voorzieningenrechter heeft de schorsing van de last onder dwangsom tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar van [verzoeker] bepaald, en heeft tevens de proceskosten en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

201901870/1/A1.
Datum uitspraak: 1 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [verzoeker], gevestigd te Kootstertille, gemeente Achtkarspelen om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft gedeputeerde staten [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 21 maart 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra en [gemachtigde], en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. K. van Beek en J. Stoker, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 2 en 3 oktober 2018 hebben toezichthouders van de Fryske Utfieringstjinst Miljeu en Omjouwing (hierna: de FUMO) controles uitgevoerd bij de inrichting van [verzoeker] op het perceel [locatie] in Kootstertille. Daarbij is geconstateerd dat [verzoeker] samengevoegde partij(en) grond met stenen/puin op het achterterrein aan het (uit)zeven was. Het gaat hier om een totale hoeveelheid grond van zo’n 2.000 tot 3.000 m3. Daarnaast is op 18 mei 2018 geconstateerd dat deze samengevoegde partij grond binnen de inrichting aanwezig is en is bij brief van 8 juli 2018 aan [verzoeker] medegedeeld dat zij niet gecertificeerd is om grond samen te voegen. Volgens gedeputeerde staten is deze activiteit niet aan [verzoeker] vergund. Op 21 september 2018 is vervolgens geconstateerd dat er nog steeds samengevoegde partijen grond aanwezig zijn binnen de inrichting.
2.    Gedeputeerde staten heeft [verzoeker] in het besluit van 4 oktober 2018 verplicht:
1. Per direct het zeven van de partij grond met stenen/puin te staken en gestaakt te houden.
2. Per direct samenvoegen van partijen grond, van in totaal meer dan 25 m3, te staken en gestaakt te houden.
3. Binnen 2 maanden na verzenddatum van de last de ingenomen en samengevoegde partij grond af te voeren naar een erkende verwerker.
Per keer dat gedeputeerde staten constateert dat niet wordt voldaan aan:
1. de eerste last (staken van zeven), verbeurt [verzoeker] een dwangsom van € 15.000,-. Hierbij geldt een maximum te verbeuren bedrag per dag van € 30.000,-. Het maximumbedrag waarboven geen dwangsom meer kan worden verbeurd, is bepaald op € 150.000, -.
2. de tweede last (staken van samenvoegen), verbeurt [verzoeker] een dwangsom van € 5.000,-. Hierbij geldt een maximum te verbeuren bedrag per € 10.000,-. Het maximumbedrag waarboven geen dwangsom meer kan worden verbeurd, is bepaald op € 25.000, -.
3. de derde last (afvoeren grond met stenen), verbeurt [verzoeker] een dwangsom van € 25.000, -. De dwangsom verbeurt maximaal eenmaal per kalenderweek. En het bedrag waarboven geen dwangsom meer kan worden verbeurd, is bepaald op € 125.000, -.
3.    De geconstateerde hoop grond is niet volledig afgevoerd. [verzoeker] heeft ter zitting van de voorzieningenrechter verklaard dat ongeveer 400 m3 grond op het perceel aanwezig is. Volgens gedeputeerde staten is de derde last onder dwangsom om die reden reeds volledig verbeurd door [verzoeker]. Anders dan gedeputeerde staten stelt is sprake van spoedeisend belang omdat [verzoeker] als hij overgaat tot zeven of samenvoegen van grond een dwangsom zou kunnen verbeuren.
4.    De voorzieningenrechter overweegt dat deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor de beantwoording van de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [verzoeker] een overtreding heeft begaan door het innemen van de geconstateerde hoop grond, en het zeven en samenvoegen van grond vanwege de complexiteit van de beantwoording van deze vraag. Die beantwoording dient dan ook te geschieden allereerst in bezwaar en daarna in een eventuele bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal daarom bij de beoordeling van het verzoek van het college om schorsing van de aangevallen uitspraak een belangenafweging verrichten.
Hoewel de voorzieningenrechter oog heeft voor het milieubelang dat gedeputeerde staten met het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom beoogt te dienen, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitvoering van de last zodanig spoedeisend is, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij is van belang dat aan [verzoeker] omgevingsvergunning is verleend om puin met grond te ontvangen en dat partijen verdeeld houdt of het [verzoeker] is toegestaan grond met puin te ontvangen. [verzoeker] heeft ter zitting gesteld dat zijn bedrijf vanwege financiële zware omstandigheden personeel heeft ontslagen en dat de activiteit waartegen handhavend wordt opgetreden een belangrijk aanbod vormt voor haar klanten en ook altijd onderdeel heeft uitgemaakt van haar activiteiten na verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op 18 januari 2012. Ter zitting heeft het college de voorzieningenrechter niet duidelijk kunnen maken waarin uit een oogpunt van milieubelang het samenvoegen en zeven van puin met grond enerzijds en grond met puin anderzijds van elkaar verschilt. Daarom is niet gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van gedeputeerde staten die nopen tot uitvoering van de last voordat het besluit op bezwaar is genomen, zodat de voorzieningenrechter bij afweging van de belangen aanleiding ziet om het besluit van 4 oktober 2018 bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Het door gedeputeerde staten aangevoerde belang dat meerdere zaken lopen tussen gedeputeerde staten en [verzoeker] maakt niet dat in dit geval sprake is van zwaarwegende belangen van de zijde van gedeputeerde staten.
5.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6.    Gedeputeerde staten dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 4 oktober 2018, kenmerk 2018-FUMO-0029743 tot zes weken nadat het college van gedeputeerde staten van Fryslân het te nemen besluit op het bezwaar van [verzoeker] bekend heeft gemaakt;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.082,48 (zegge: duizendtweeëntachtig euro en achtenveertig cent), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Vermeulen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2019
700.