201804675/1/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de korpschef van politie,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2015 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) documenten te verstrekken gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2016 heeft de korpschef het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2016 heeft de rechtbank Amsterdam het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3527, heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 15 februari 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat tegen het door de korpschef te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij besluit van 24 april 2018 heeft de korpschef het bezwaar, voor zover thans van belang, opnieuw gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en de korpschef, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Ter zitting heeft [appellant] de toestemming, bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht, gegeven.
Overwegingen
1. Voor de voorgeschiedenis van deze zaak verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 20 december 2017. Bij die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de korpschef ten onrechte artikel 1 van de Auteurswet ten grondslag heeft gelegd aan zijn weigering de onder hem berustende masterscripties 'Vertrouwen in de politie en opvattingen over etnisch profileren' en 'De contacten tussen jongvolwassenen en agenten' openbaar te maken. Bij het besluit van 24 april 2018 heeft de korpschef, onder verwijzing naar een brief van 19 februari 2018 van de opstellers van de scripties, artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob aan de weigering van de openbaarmaking ten grondslag gelegd. Volgens de korpschef kan openbaarmaking leiden tot onevenredige benadeling van de opstellers van de scripties.
2. [appellant] is het niet eens met de weigering van de openbaarmaking van de scripties. Hij voert onder meer aan dat de korpschef de weigering ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Dat de opstellers niet blij zijn met openbaarmaking is onvoldoende om onevenredige benadeling aan te nemen, aldus [appellant].
2.1. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob luidt: "Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen [het belang van] het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden."
2.2. De korpschef heeft zich in het besluit van 24 april 2018 op het standpunt gesteld dat de resultaten van het door de opstellers van de scripties verrichte onderzoek naar etnisch profileren door de politie al zijn verwerkt in het openbare, mede door hen opgestelde rapport 'Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat' (hierna: het rapport) en dat het onevenredig bezwarend zou zijn als daarnaast ook hun scripties openbaar zouden worden gemaakt. Volgens de korpschef beschouwen zij hun scripties als het resultaat van een persoonlijk en onderwijskundig ontwikkelingstraject en was hen niet bekend dat de scripties op enig moment zonder hun toestemming openbaar zouden kunnen worden gemaakt. Met hen was afgesproken dat zij de scripties niet zouden publiceren, zodat zij ervan mochten uitgaan dat de korpschef dit evenmin zou doen. De korpschef heeft verwezen naar de volgende passage in de brief van de opstellers: "Het hele scriptietraject, inclusief de uiteindelijke scripties zelf, zien wij als een persoonlijk en onderwijskundig ontwikkelingstraject. Zo hebben wij het ook ervaren. Openbaarmaking maakt dan ook een inbreuk op onze privésfeer. Door openbaarmaking wordt ons bovendien de mogelijkheid ontnomen zelf te bepalen wie de scripties mogen lezen. De scripties komen dan ‘op straat te liggen’, en men kan vervolgens met de scripties doen wat men wil." Volgens de korpschef valt bij dit laatste niet alleen te denken aan het gebruik voor wetenschappelijke doeleinden, maar ook aan media-aandacht waartegen zij zich als individuen niet adequaat kunnen verdedigen.
2.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de korpschef ondeugdelijk gemotiveerd waarom het belang van openbaarmaking van de scripties niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de opstellers ervan. In de scripties wordt verslag gedaan van veldonderzoek dat de opstellers in samenwerking met de politie hebben verricht. Dat de opstellers niet wensen dat hun scripties openbaar worden gemaakt, omdat zij dit als een inbreuk op hun privésfeer beschouwen, is geen reden openbaarmaking wegens onevenredige benadeling te weigeren. Weigering van openbaarmaking van informatie in het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is onder omstandigheden mogelijk op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Deze bepaling heeft de korpschef niet aan de weigering ten grondslag gelegd. Dat de opstellers van de scripties er, op basis van afspraken die in het voortraject van het door hen verrichte onderzoek zijn gemaakt, vanuit gingen dat de scripties niet zouden worden gepubliceerd, duidt op zichzelf niet op een hen onevenredig benadelend gevolg van openbaarmaking. Uit de door de korpschef in geding gebrachte stukken met betrekking tot het onderzoek blijkt bovendien niet dat de korpschef heeft toegezegd de scripties geheim te houden. De vrees dat derden na openbaarmaking met de scripties kunnen doen wat zij willen, is evenmin voldoende om onevenredige benadeling aannemelijk te achten. Openbaarmaking laat ingevolge de Auteurswet aan de opstellers toekomende rechten immers onverlet. In het wetenschappelijke domein kunnen zij voorts bescherming ontlenen aan de daar gehanteerde regels over plagiaat. Ten slotte heeft de korpschef niet aannemelijk gemaakt dat de opstellers als gevolg van openbaarmaking onevenredig benadelende media-aandacht zullen krijgen.
Het betoog slaagt.
3. Het beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Het besluit van 24 april 2018 moet worden vernietigd, voor zover de korpschef daarbij de weigering van de openbaarmaking van de scripties heeft gehandhaafd.
De Afdeling zal in de zaak voorzien door te bepalen dat de scripties openbaar worden gemaakt. Omdat ten aanzien van een zeer beperkt aantal onderdelen van de scripties het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, moet openbaarmaking van deze onderdelen achterwege blijven. Deze onderdelen zijn in de scriptie 'Vertrouwen in de politie en opvattingen over etnisch profileren' op het voorblad de vermelding van het studentnummer van de opsteller, op pagina i de naam van de stagebegeleider van de politie, op pagina ii de voornaam van de opsteller en de tweede alinea, met uitzondering van de eerste volzin. Deze alinea bevat persoonlijke woorden van dank. Verder moet openbaarmaking achterwege blijven van de ongenummerde slotpagina in haar geheel. Deze pagina bevat alleen de volledige naam, het woonadres, het telefoonnummer, de geboortedatum, de geboorteplaats en het studentnummer van de opsteller.
Van de scriptie 'De contacten tussen jongvolwassenen en agenten' moet openbaarmaking achterwege blijven van de volgende onderdelen: op het voorblad de vermelding van het studentnummer en de voornaam van de opsteller, op pagina 2 de naam van de stagebegeleider van de politie, op pagina 6 de voornaam van de opsteller, de voornaam van de opsteller van de scriptie 'Vertrouwen in de politie en opvattingen over etnisch profileren' en de eerste en derde alinea, en pagina 130 in haar geheel. Bedoelde alinea's op pagina 6 bevatten een persoonlijke inleiding en een dankwoord. Pagina 130 bevat alleen de volledige naam, het woonadres, het telefoonnummer, de geboortedatum, de geboorteplaats en het studentnummer van de opsteller.
De Afdeling zal de korpschef opdragen afschriften van de aldus openbaar gemaakte scripties binnen twee weken aan [appellant] te verstrekken.
4. De korpschef moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 24 april 2018, voor zover de korpschef daarbij de weigering van de openbaarmaking van de scripties 'Vertrouwen in de politie en opvattingen over etnisch profileren' en 'De contacten tussen jongvolwassenen en agenten' heeft gehandhaafd;
III. bepaalt dat de scripties openbaar worden gemaakt, behoudens de hiervoor in 3 vermelde onderdelen ervan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 april 2018, voor zover dit is vernietigd;
V. draagt de korpschef van politie op afschriften van de aldus openbaar gemaakte scripties binnen twee weken na verzending van deze uitspraak aan [appellant] te verstrekken;
VI. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019
620.