ECLI:NL:RVS:2019:916

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
201902098/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdeling uit veilig land van herkomst

Op 25 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 25 januari 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 8 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en dat hij gedurende deze periode opvang en verstrekkingen zou ontvangen op basis van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De voorzieningenrechter overwoog dat de vreemdeling afkomstig was uit een veilig land van herkomst, en dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigden.

Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2019, en de beslissing werd vastgesteld door mr. N. Verheij, met mr. F.M.J. den Houdijker als griffier.

Uitspraak

201902098/2/V2.
Datum uitspraak: 25 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 maart 2019 in zaak nr. NL19.1960 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2019 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 8 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
2.    De vreemdeling komt uit een veilig land van herkomst. Zoals volgt uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457, bestaat er daarom in beginsel geen aanleiding een voorziening, als verzocht, te treffen. Niet is gebleken van omstandigheden die er desondanks toe nopen de gevraagde voorziening toe te wijzen.
3.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Den Houdijker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019
837.