ECLI:NL:RVS:2019:912

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
201805198/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarig kind, een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend. Deze aanvraag werd op 7 oktober 2016 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 9 augustus 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, op 29 mei 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K.P.E. van Tulden, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de argumenten die in het hogerberoepschrift zijn aangevoerd, niet voldoende zijn om de eerdere uitspraak te vernietigen. De aangevoerde punten voldoen niet aan de criteria van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000, en er zijn geen vragen gerezen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Daarom heeft de Raad van State besloten om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De beslissing werd genomen door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.M. van Es, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 22 maart 2019.

Uitspraak

201805198/1/V1.
Datum uitspraak: 22 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 mei 2018 in zaak nr. 17/14240 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Es
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2019
826.