ECLI:NL:RVS:2019:840

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
17 maart 2019
Zaaknummer
201807296/3/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de wrakingskamer in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 maart 2019 heeft de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, een mondelinge uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. E. Steendijk en de leden van de wrakingskamer, C.J. Borman, mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Kramer. Het wrakingsverzoek was ingediend op 6 maart 2019 en geregistreerd onder zaaknummer 201807296/2/A1. De verzoeker was niet verschenen op de zitting waar het wrakingsverzoek werd behandeld. De Afdeling heeft het verzoek om wraking afgewezen, omdat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van partijdigheid van de leden van de wrakingskamer. De Afdeling oordeelde dat de verzoeker de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen oneigenlijk gebruikte en bepaalde dat een volgend verzoek van de verzoeker niet in behandeling zou worden genomen. De uitspraak is gedaan in het openbaar door de voorzitter en de leden van de kamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

201807296/3/A1.
Datum beslissing: 11 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief van 6 maart 2019 ingekomen bij de Raad van State op 7 maart 2019, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. E. Steendijk (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaak met nummer 201807296/1/A1. Het wrakingsverzoek van 6 maart 2019 is geregistreerd onder zaak nr. 201807296/2/A1.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
Bij brief van 10 maart 2019 ingekomen bij de Raad van State op 11 maart 2019, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden C.J. Borman, mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Kramer, als voorzitter onderscheidenlijk leden van de wrakingskamer belast met de behandeling van zaak nr. 201807296/2/A1.
De leden van de wrakingskamer hebben niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 11 maart 2019 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker] niet is verschenen.
De leden van de wrakingskamer hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 11 maart 2019 heeft de Afdeling het verzoek om wraking afgewezen.
Overweging
Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
1.    Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
Artikel 8:18 van de Awb luidt:
"1. "Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.
2. De verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De bestuursrechter kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter wiens wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.
3. De bestuursrechter beslist zo spoedig mogelijk. De bestuursrechter spreekt de beslissing in het openbaar uit. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter wiens wraking is verzocht medegedeeld.
4. In geval van misbruik kan de bestuursrechter bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.
5. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open."
2.    [verzoeker] heeft aan het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat de zitting in de bodemzaak (zaak nr. 201807296/1/A1) naar aanleiding van het eerste wrakingsverzoek niet is geschorst, althans dat deze nog op de zittingsagenda van de Afdeling stond. Verder heeft hij aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij pas bij brief van 8 maart 2019 is geïnformeerd over de omstandigheid dat de wrakingszitting op 11 maart 2019 zou plaatsvinden. Daarnaast heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij wegens medische redenen niet in de gelegenheid is om op de zitting te verschijnen en dat hij zich evenmin kan laten vertegenwoordigen door derden, waardoor hij ernstig in zijn verdediging wordt geschaad.
3.    De behandeling van het hoger beroep van [verzoeker] zou plaatsvinden op 11 maart 2019 om 13:30 uur. Het tijdstip waarop het verzoek om wraking van de staatsraad zou worden behandeld, is bepaald op 11 maart 2019 om 13:00 uur.
Hiermee is gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8:18, eerste lid, van de Awb en overeenkomstig de gebruikelijke werkwijze van de Afdeling in gevallen waarin een wrakingsverzoek wordt gedaan nadat partijen in de bodemprocedure zijn uitgenodigd om op een zitting van de Afdeling te verschijnen, maar voordat het onderzoek ter zitting in die zaak is aangevangen. Blijkens de toelichting bij artikel 4, tweede lid, van de Wrakingsregeling worden in dat geval de verzoeker en het lid om wiens wraking is verzocht, in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de datum en het tijdstip van die zitting, tenzij aan hen mededeling wordt gedaan dat zij op een andere datum en tijdstip voorafgaand aan die zitting in die gelegenheid worden gesteld. Hiermee wordt beoogd om tegemoet te komen aan de verzoeker, die toch al is uitgenodigd om te verschijnen voor de zitting in de bodemzaak, en om te voorkomen dat het wrakingsinstrument oneigenlijk wordt gebruikt om uitstel van de behandeling van de bodemzaak te bewerkstelligen. Ter voorlichting van partijen is de Wrakingsregeling en de toelichting met de daarin beschreven werkwijze op de website van de Raad van State gepubliceerd. [verzoeker] had er derhalve rekening mee kunnen en moeten houden dat een eventueel verzoek om wraking zou worden behandeld op de dag en het tijdstip waarop de behandeling van de zaak ter zitting zou plaatsvinden. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat in dit geval daarvan moet worden afgeweken. Uit de omstandigheid dat de bodemzaak op 11 maart 2019, dus ook na het eerste wrakingsverzoek, vermeld stond op de zittingsagenda van de Afdeling, kan geen vooringenomenheid worden afgeleid, omdat voor de beantwoording van vraag of het onderzoek ter zitting in die zaak kan aanvangen de beslissing van de wrakingskamer leidend is en niet de vermelding daarvan op de zittingsagenda. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.
4.    In wat [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de leden van de wrakingskamer partijdig of vooringenomen zijn, dan wel dat een bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid van de leden objectief gerechtvaardigd is. Ook in zoverre wordt het verzoek afgewezen.
5.    De Afdeling is verder van oordeel dat [verzoeker] de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen oneigenlijk gebruikt. Daarom zal de Afdeling op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] van (leden van) de wrakingskamer in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Yildiz
Voorzitter    griffier
594.