ECLI:NL:RVS:2019:830
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 22 november 2017 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 5 april 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 3 december 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 12 februari 2019 geoordeeld dat de vreemdeling in haar hoger beroep niet voldoende heeft onderbouwd waarom de eerdere uitspraak van de rechtbank niet juist zou zijn. De vreemdeling heeft enkel aangegeven waarom zij in Nederland wil blijven, maar heeft niet ingegaan op de juridische gronden die de rechtbank heeft gehanteerd. Dit is in strijd met artikel 85 van de Vreemdelingenwet, dat vereist dat de appellant de gronden van het hoger beroep duidelijk uiteenzet.
Daarom heeft de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 februari 2019.