ECLI:NL:RVS:2019:757

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
201901740/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 maart 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. Hiertegen werd bezwaar gemaakt door de referent en de vreemdeling, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 7 september 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 5 februari 2019 het beroep van de referent en de vreemdeling gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het verzoek om een voorlopige voorziening toewijsbaar was. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de staatssecretaris en de vreemdeling in overweging werden genomen, maar dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereiste dat de staatssecretaris de gevraagde mvv moest verlenen en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter, mr. G. van der Wiel, stelde vast dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten waren en sprak de beslissing in het openbaar uit op 11 maart 2019.

Uitspraak

201901740/2/V1.
Datum uitspraak: 11 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 februari 2019 in zaak nr. 18/7020 in het geding tussen:
[referent] (lees: referent en [de vreemdeling]; hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door referent en de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door referent en de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en referent en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat de staatssecretaris de gevraagde mvv moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak leidt dus niet tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2019
282-887.