ECLI:NL:RVS:2019:757
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 maart 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. Hiertegen werd bezwaar gemaakt door de referent en de vreemdeling, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 7 september 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 5 februari 2019 het beroep van de referent en de vreemdeling gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het verzoek om een voorlopige voorziening toewijsbaar was. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de staatssecretaris en de vreemdeling in overweging werden genomen, maar dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereiste dat de staatssecretaris de gevraagde mvv moest verlenen en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter, mr. G. van der Wiel, stelde vast dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten waren en sprak de beslissing in het openbaar uit op 11 maart 2019.