ECLI:NL:RVS:2019:751
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot niet-ontvankelijk verklaring van verblijfsvergunning aanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 september 2018 niet-ontvankelijk was verklaard. De vreemdeling was het hier niet mee eens en had beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 oktober 2018 het beroep ongegrond verklaarde voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag, maar gegrond voor de weigering om het inreisverbod op te heffen.
Na deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda. Tevens heeft hij de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 20 februari 2019, en heeft geoordeeld dat het verzoek van de vreemdeling toewijsbaar was.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.