ECLI:NL:RVS:2019:751

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
201808565/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot niet-ontvankelijk verklaring van verblijfsvergunning aanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 september 2018 niet-ontvankelijk was verklaard. De vreemdeling was het hier niet mee eens en had beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 oktober 2018 het beroep ongegrond verklaarde voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag, maar gegrond voor de weigering om het inreisverbod op te heffen.

Na deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda. Tevens heeft hij de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 20 februari 2019, en heeft geoordeeld dat het verzoek van de vreemdeling toewijsbaar was.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.

Uitspraak

201808565/2/V2.
Datum uitspraak: 7 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 oktober 2018 in zaak nr. NL18.16956 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard, voor zover de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover gericht tegen het uitvaardigen van een inreisverbod, en gegrond, voor zover gericht tegen de weigering om het uitgevaardigde inreisverbod op te heffen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 november 2018 heeft de staatssecretaris bericht dat het al opgelegde inreisverbod niet wordt opgeheven.
De vreemdeling heeft hiertegen bij de rechtbank beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit beroep en verzoek zijn door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Engelhart
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019
643.