201802673/1/A3.
Datum uitspraak: 16 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eindhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2018 in zaak nr. 17/2476 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2017 heeft het college het verzoek van [appellante] om een urgentiebeschikking voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. E. Akdeniz, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door A. Rijkers, zijn verschenen. Als tolk voor [appellante] is E. Malinici verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] woont aan de Trompstraat in Eindhoven. Zij beschikt daar over een studio van ongeveer 40 m² voor haarzelf en haar twee kinderen. Omdat die woning te klein en te duur voor haar is, heeft zij om een urgentiebeschikking gevraagd. Het college heeft de urgentiebeschikking geweigerd omdat er geen bijzondere noodsituatie is. Ook is er geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, aldus het college.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een bijzondere noodsituatie. Hoewel de woonsituatie van [appellante] niet ideaal is, heeft [appellante] niet gesteld dat zij in een bijzondere noodsituatie in de zin van de Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2016 (hierna: de verordening) verkeert. Het feit dat [appellante] eerder een andere woning heeft geweigerd, heeft het college mogen betrekken bij zijn standpunt omdat dat de conclusie versterkt dat er geen bijzondere woonsituatie is. Het college heeft daarom kunnen concluderen dat [appellante] niet aan de voorwaarden van artikel 4, eerste lid en onder a, van de verordening heeft voldaan. Over de hardheidsclausule voert het college het beleid dat die alleen wordt toegepast in zeer incidentele noodsituaties. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van zo’n situatie niet is gebleken, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellante]
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de situatie niet onhoudbaar is. Haar huidige woning is veel te duur en bestaat uit één kamer. Er is dan ook wel sprake van een bijzondere noodsituatie die buiten haar schuld is ontstaan. Verder is onduidelijk waarom het college de hardheidsclausule niet heeft toegepast, aldus [appellante].
Het oordeel van de Afdeling
4. Uit artikel 4, eerste lid, onder a van de verordening blijkt dat voor afgifte van een urgentieverklaring sprake moet zijn van een bijzondere (nood)situatie die is ontstaan buiten de schuld van de woningzoekende. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellante] ten tijde van het besluit van 26 juli 2017 al beschikte over de woning aan de Trompstraat. Deze éénkamerwoning is niet ideaal voor een gezin. Maar omdat [appellante] wel een woning had, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake was een bijzondere noodsituatie op grond waarvan een urgentiebeschikking moest worden afgegeven. Over de hardheidsclausule heeft het college toegelicht dat die zeer terughoudend wordt toegepast omdat de wachtlijsten lang zijn en anders teveel mensen voorrang krijgen. De hardheidsclausule wordt daarom alleen gebruikt voor het geven van een urgentiebeschikking in gevallen van maatschappelijke nood in combinatie met lopende hulpverlening. Dit vindt de Afdeling niet onredelijk. Aan de omstandigheid dat de financiële lasten van de woning niet in verhouding staan tot het inkomen van [appellante] uit een bijstandsuitkering heeft het college dan ook op goede gronden geen doorslaggevend gewicht toegekend. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] terecht ongegrond verklaard.
Conclusie en proceskosten
5. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Daalder w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019
545.