ECLI:NL:RVS:2019:736
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tot opheffing van vreemdelingenbewaring
Op 5 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling was op 28 januari 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 12 februari 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het voortduren van deze maatregel. Gezien de termijnen die voortvloeien uit artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de stand van zaken in de procedure, heeft de voorzieningenrechter besloten de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek. De totale kosten zijn vastgesteld op € 512,00, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 maart 2019.