ECLI:NL:RVS:2019:72
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 januari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 november 2017 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 31 augustus 2018. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 29 november 2018 de uitspraak deed dat het beroep gegrond was, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigde en de staatssecretaris opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank mogelijk niet in stand zal blijven. Dit heeft geleid tot de beslissing om de staatssecretaris te ontheffen van de verplichting om een nieuw besluit te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk gegrond toegewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 januari 2019.