ECLI:NL:RVS:2019:685

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
201802005/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 6 maart 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellante en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van 6 februari 2018, waarbij het college een plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de wijk Waldeck-Noord te Den Haag had vastgesteld. De appellante was van mening dat er geen ORAC was aangewezen nabij haar appartement, wat leidde tot overlast van de bovengrondse afvalcontainers van het tegenovergelegen appartementencomplex "De Operette".

Tijdens de zitting op 4 december 2018, waar de appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.T.M. Lagerweij, en het college werd vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein en ing. R. van Koevorden, werd het beroep behandeld. De Afdeling oordeelde dat de appellante niet-ontvankelijk was in haar beroep, omdat de aangevoerde gronden niet konden worden behandeld in deze procedure. De Afdeling stelde vast dat de locaties voor de ORAC’s niet bedoeld waren voor de inzameling van het huishoudelijk afval van de appellante en de bewoners van het complex "De Operette". De appellante had de mogelijkheid om tegen het aanwijzingsbesluit van 27 maart 2018 afzonderlijke rechtsmiddelen aan te wenden.

De uitspraak concludeerde dat het beroep van de appellante niet-ontvankelijk werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 maart 2019, en is vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

Uitspraak

201802005/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2018 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Waldeck-Noord (wijk 94) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein en ing. R. van Koevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij het besluit van 6 februari 2018 heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Waldeck-Noord aangewezen waar ORAC’s zullen worden geplaatst. Bij aanwijzingsbesluit van 27 maart 2018 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) percelen in wijk 94 aangewezen waar de inzameling van huishoudelijk afval via ORAC’s zal plaatsvinden. [appellante] woont aan [locatie], in het appartementencomplex "De Componist" dat een inpandige voorziening voor de opslag van huisvuil heeft. Zij kan zich niet met het plaatsingsplan verenigen, omdat geen locatie voor de plaatsing van een ORAC is aangewezen ten behoeve van het tegenover haar appartement gelegen appartementencomplex "De Operette" aan het Robert Stolzplantsoen 1 tot en met 59.
Ontvankelijkheid
2.    [appellante] betoogt dat het college ten onrechte niet heeft voorzien in het aanwijzen van een ORAC nabij het appartementencomplex "De Operette", omdat zij overlast ondervindt van de opslag van afval in de bovengrondse afvalcontainers behorende bij dat complex. Verder heeft het college ten onrechte niet de alternatieve locatie aan de Mozartlaan onderzocht, aldus [appellante].
2.1.    Het gedeelte in het noordoosten van de wijk, waar het complex "De Operette" en de woning van [appellante] zich bevinden, maakt geen onderdeel uit van het plaatsingsplan van 6 februari 2018 en de percelen van dit gedeelte zijn evenmin door het college aangewezen als percelen waar voor de inzameling van het huishoudelijk afval gebruik gemaakt gaat worden van ORAC’s. De in het plaatsingsplan aangewezen locaties voor de ORAC’s zijn derhalve niet bedoeld voor de inzameling van het huishoudelijk afval van [appellante] en de bewoners van het complex "De Operette".
2.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellante] wenst dat de bewoners van het complex "De Operette" overstappen op de inzameling van huishoudelijk afval door gebruik te maken van ORAC’s. Gelet hierop is haar beroep derhalve gericht tegen de aanwijzing door het college als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, van de percelen waar gebruik gemaakt gaat worden van ORAC’s voor de inzameling van huishoudelijk afval. Die aanwijzing heeft door het college plaatsgevonden in het besluit van 27 maart 2018. Tegen dit besluit staan afzonderlijke rechtsmiddelen open. De beroepsgrond van [appellante] dat het perceel met het complex "De Operette" ten onrechte niet is aangewezen als perceel waar voor de inzameling van huishoudelijk afval gebruik gemaakt gaat worden van ORAC’s, kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
Conclusie
3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019
414-884.