ECLI:NL:RVS:2019:680

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
201802024/5/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Den Burg en de rechtsgeldigheid van de bestemming voor recreatieappartementen

Op 6 maart 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Den Burg, en de raad van de gemeente Texel. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan 'Den Burg' door de raad op 19 december 2017. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zijn recreatieappartement niet als zodanig is bestemd in het nieuwe bestemmingsplan. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 19 september 2018, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs. M.L.M. Frantzen, en de raad werd vertegenwoordigd door mr. E.H.D. Lindenbergh en E.I. Sickmann.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet bekend was met relevante brieven die de status van het recreatieappartement bevestigen. Hierdoor is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De Afdeling heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van de raad vernietigd voor het plandeel met de bestemming 'Bedrijventerrein' voor het recreatieappartement. De raad is opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere tekortkomingen in acht moeten worden genomen.

Daarnaast is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 1.024,00 zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 170,00 dient te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 maart 2019.

Uitspraak

201802024/5/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Burg, gemeente Texel,
en
de raad van de gemeente Texel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Den Burg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.D. Lindenbergh en E.I. Sickmann, vergezeld van P. Franssen, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [appellant] na de zitting afgesplitst van zaak nr. 201802024/1/R1. De behandeling van de overige beroepen tegen het besluit van 19 december 2017 is onder voormeld zaaknummer voortgezet.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft nadat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door haar gestelde termijn had verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan heeft betrekking op de kern Den Burg en biedt een actuele juridisch-planologische regeling voor dit gebied. De gemeente Texel beschikt over een groot aantal bestemmingsplannen voor de diverse kernen. Met dit bestemmingsplan wil de raad het aantal bestemmingsplannen terugbrengen en daar waar mogelijk komen tot deregulering, vereenvoudiging van regelgeving en uniformiteit.
2.    [appellant] heeft een recreatieappartement op het perceel [locatie]. Hij kan zich niet verenigen met het plan omdat het recreatieappartement niet als zodanig is bestemd.
Toetsingskader
3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beoordeling beroep
4.    [appellant] richt zijn beroep tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", voor zover het recreatieappartement [locatie] ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Volgens hem is het recreatieappartement door zijn rechtsvoorganger in 1976 met uitdrukkelijk medeweten van de gemeente gerealiseerd en is het sindsdien ononderbroken als zodanig in gebruik geweest. In dit verband wijst hij op de brieven van 2 mei 2005 en 28 juli 2006 van het bureauhoofd Burgerzaken onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders. Uit deze brieven blijkt onder meer dat het recreatieappartement [locatie] als zomerwoning in de gemeentelijke basisadministratie is geregistreerd, zodat de gemeente van het recreatieappartement op de hoogte was, aldus [appellant].
4.1.    De raad heeft te kennen gegeven dat hij bij de vaststelling van het plan niet bekend was met de brieven van 2 mei 2015 en 28 juli 2006. Indien hij bij de vaststelling van het plan wel de beschikking had gehad over deze brieven, had hij het recreatieappartement als zodanig bestemd, aldus de raad. De Afdeling stelt vast dat de raad zich aldus op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Nu niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
Conclusie en opdracht
5.    Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen is het beroep van [appellant] gegrond, zodat het bestreden besluit wat het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het recreatieappartement [locatie] betreft, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant] voor het overige ten aanzien van het recreatieappartement heeft aangevoerd geen bespreking meer.
6.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
7.    De raad dient op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Texel van 19 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Den Burg" wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het recreatieappartement [locatie];
III.    draagt de raad van de gemeente Texel op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Texel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Texel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Zwemstra
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019
91-877.