201900018/2/R1.
Datum uitspraak: 5 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te Grootebroek, gemeente Stede Broec (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Stede Broec,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Zwaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
Kuin Vastgoedontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 februari 2019, waar [verzoekers], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M. Schaper en J. Eenkoren, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Kuin Vastgoedontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
1.1. Kuin Vastgoedontwikkeling B.V. is voornemens één dubbele woning en drie vrijstaande woningen te realiseren op de locatie Zesstedenweg 203. Dit plan voorziet in deze ontwikkeling.
[verzoeker], omwonende, kan zich niet met dit plan verenigen. Hij vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn uitzicht en privacy door de op kavel 5 voorziene woning.
Spoedeisend belang
2. Kuin Vastgoedontwikkeling B.V. heeft ter zitting aangegeven dat zij voornemens is om binnen korte tijd te starten met de werkzaamheden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, zodat de voorzieningenrechter hierna zal overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling.
Communicatie en informatievoorziening
3. [verzoeker] voert aan dat de communicatie met de gemeente en Kuin Vastgoedontwikkeling B.V. verre van optimaal is geweest. [verzoeker] stelt dat voor het ontwerpplan alleen een inloopuur is gepland, maar geen hoorzitting. Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij geen bericht heeft gehad nadat hij zijn zienswijze heeft ingediend en hij de antwoorden op zijn zienswijze pas na vaststelling van het plan heeft gekregen.
3.1. De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), noch enig ander wettelijk voorschrift, verplicht ertoe dat de raad indieners van zienswijzen reeds voorafgaand aan de vaststelling van het plan in kennis stelt over de conceptbeantwoording van hun zienswijzen. Evenmin bestaat er een wettelijke verplichting belanghebbenden mondeling te horen voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp. [verzoeker] heeft een zienswijze naar voren gebracht en heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk gemaakt dat hij niet alle punten naar voren heeft kunnen brengen op grond waarvan hij zich niet met het plan kan verenigen.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
4. [verzoeker] betoogt dat de raad op kavel 5 niet heeft kunnen voorzien in een maximum bouwhoogte van 9 m, terwijl niet duidelijk is hoeveel meter de gronden van kavel 5 zullen worden opgehoogd, waar het peil van kavel 5 komt te liggen en hoe de bouwhoogte van de woning op kavel 5 zal worden gemeten. [verzoeker] stelt dat de raad in het plan had moeten voorzien in een garage aan de zuidzijde in plaats van aan de noordzijde van de woning op kavel 5. Zonder garage aan de zuidzijde van de woning wordt zijn woon- en leefklimaat, onder meer vanwege inkijk vanuit de nieuwe woning, op onaanvaardbare wijze aangetast, aldus [verzoeker]. [verzoeker] wijst op de Nota van zienswijzen waarin de raad heeft toegezegd de in het ontwerpplan voorziene woning op kavel 3 met een maximum bouwhoogte van 9 m te ruilen met de in het ontwerpplan voorziene woning op kavel 5 met een maximum bouwhoogte van 10 m, waardoor naast het perceel van [verzoeker] een lagere woning wordt gerealiseerd. [verzoeker] stelt dat deze toezegging niet alleen ziet op de in het plan vastgelegde maximum bouwhoogte, maar ook op de garage die volgens hem in het ontwerpplan op kavel 3 is voorzien aan de zuidzijde van de woning en op kavel 5 aan de noordzijde van de woning.
4.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat op de verbeelding aan de zogenaamde kavel 5 de bestemming "Wonen", de maatvoering "maximum goothoogte (m) = 6" en "maximum bouwhoogte (m) = 9" en een bouwvlak is toegekend. De garage, een bijbehorend bouwwerk, mag ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder a, van de planregels uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd. De locatie van een eventuele garage is, anders dan [verzoeker] veronderstelt, noch in het ontwerpplan noch in het vastgestelde plan vastgelegd. De afbeelding uit de plantoelichting met de beoogde inrichting van de gronden waar [verzoeker] op wijst, waarop de garage aan de noordzijde van de woning op kavel 5 is voorzien, is niet bindend. De raad heeft, zoals toegezegd, de maximum bouwhoogte van de voorziene woning op kavel 5 verlaagd van 10 m naar 9 m. Ingevolge artikel 2, lid 2.1, van de planregels wordt deze maximum bouwhoogte gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen. Ter zitting is gebleken dat de hoofdtoegang van de op kavel 5 voorziene woning grenst aan een weg en het peil van de voorziene woning ingevolge artikel 1, lid 1.33, van de planregels de hoogte van die weg is. Verder is gebleken dat de gronden van kavel 5 aflopen en met ongeveer 1,5 m zullen worden opgehoogd. Het peil van de voorziene woning verandert niet door deze ophoging, omdat de hoogte van de weg bepalend is voor het peil en niet de hoogte van de aflopende gronden.
Gelet op het voorgaande, de afstand van ongeveer 20 m tussen de voorziene woning op kavel 5 en de woning van [verzoeker], en de omgeving waarin dergelijke afstanden en een maximum bouwhoogte van 9 m niet ongebruikelijk zijn, ziet de voorzieningenrechter in het betoog van [verzoeker] voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een maximum bouwhoogte van 9 m. Eveneens ziet de voorzieningenrechter, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een garage aan de zuidzijde van de woning op kavel 5 in redelijkheid noodzakelijk had moeten achten voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene woning.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Nu de voorzieningenrechter ook in de overige beroepsgronden op voorhand geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft mogen vaststellen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Loo
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019
418-849.