ECLI:NL:RVS:2019:668
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 februari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 januari 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 30 mei 2018 ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 21 december 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet verplichtte tot het verlenen van de gevraagde machtiging. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank niet tot onomkeerbare gevolgen zou leiden en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat uitvoering van de uitspraak een onevenredige inspanning zou vergen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.