ECLI:NL:RVS:2019:668

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
201900722/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 februari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 januari 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 30 mei 2018 ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 21 december 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet verplichtte tot het verlenen van de gevraagde machtiging. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank niet tot onomkeerbare gevolgen zou leiden en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat uitvoering van de uitspraak een onevenredige inspanning zou vergen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.

Uitspraak

201900722/2/V2.
Datum uitspraak: 28 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 21 december 2018 in zaak nr. 18/4373 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak leidt dus niet tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de staatssecretaris niet heeft aangevoerd dat uitvoering van de uitspraak een onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Bakker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019
393.