201807583/1/V2.
Datum uitspraak: 28 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 september 2018 in zaak nr. NL18.14882 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten.
Bij uitspraak van 7 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M. Buisman, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling is afkomstig uit Bukavu in de provincie Zuid-Kivu in de Democratische Republiek Congo. Hij heeft de Congolese nationaliteit en behoort tot de Banyamulenge. Het besluit van 3 augustus 2018 gaat over de afwijzing van een door de vreemdeling ingediende opvolgende asielaanvraag. Daarin heeft de staatssecretaris zich, voor zover hier van belang, opnieuw op het standpunt gesteld dat de vreemdeling in Kinshasa een vestigingsalternatief heeft.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling in Kinshasa een vestigingsalternatief heeft, omdat hij in het besluit niet is ingegaan op de vraag of van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich daar vestigt, terwijl de vreemdeling heeft aangevoerd dat hij niet over financiële middelen beschikt en hij in die stad geen familie of connecties heeft. De staatssecretaris voert daarover aan dat de vreemdeling deze omstandigheden alleen heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn stelling dat hij zich in Kinshasa niet kan beschermen tegen geweld en om die reden daar niet veilig kan verblijven.
2.1. De vreemdeling heeft zich zowel in de bestuurlijke fase als in beroep op het standpunt gesteld dat Banyamulenge zonder geld, connecties en familiebanden niet veilig in Kinshasa kunnen verblijven. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de weinige Banyamulenge die daar wonen, hooggeplaatste personen zijn die onder zware bewaking in de relatief veilige wijken wonen, maar dat dit voor hem geen optie is, omdat hij daarvoor niet de financiële middelen heeft en hij in Kinshasa voor bescherming ook niet kan terugvallen op een sociaal netwerk. Gelet op de criteria van artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000) en de inhoud van het beleid in paragraaf C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, gaat dit standpunt over de beoordeling of de vreemdeling veilig in Kinshahsa kan verblijven in die zin dat hij daar geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico op ernstige schade loopt, dan wel toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het VV 2000 tegen vervolging of ernstige schade. Daarop is de staatssecretaris in de besluitvorming ingegaan. Het beroep gaat niet over de vraag of van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich daar vestigt. Uit de zienswijze, de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat de vreemdeling ook heeft beoogd te stellen dat hij in Kinshasa wegens het ontbreken van financiële middelen en een sociaal netwerk geen leven kan leiden onder omstandigheden die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris, door hier niet op in te gaan, het besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 3 augustus 2018 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. Het betoog dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden omdat hij tijd nodig heeft om zijn reis naar Kinshasa voor te bereiden, faalt. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij de vreemdeling in het besluit van 3 augustus 2017 tot afwijzing van zijn vorige asielaanvraag al te kennen heeft gegeven dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat de vreemdeling zich in de tussentijd op zijn reis had kunnen voorbereiden.
5. Voor zover de vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris het bij besluit van 3 augustus 2017 uitgevaardigde inreisverbod had moeten opheffen, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheden dat de vreemdeling zich in Nederland altijd aan de wet heeft gehouden en niemand tot last is geweest, daartoe geen aanleiding geven. Ook dit betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 september 2018 in zaak nr. NL18.14882;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019
363-916.