ECLI:NL:RVS:2019:650

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
201805514/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier voor vreemdeling

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 25 april 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 6 juni 2018 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.E. Groenenberg, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de argumenten van beide partijen.

De Afdeling oordeelde dat het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling kennelijk ongegrond was, omdat de aangevoerde argumenten niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd echter gegrond verklaard, omdat de rechtsvraag die in de grief was opgeworpen eerder door de Afdeling was beantwoord. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd alsnog ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201805514/1/V3.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 juni 2018 in zaak nr. NL18.8405 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 6 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, advocaat te Nieuw-Vennep, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1.    Hetgeen door de vreemdeling is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van die wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
Het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 29 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:278, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grief slaagt.
4.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 juni 2018 in zaak nr. NL18.8405;
IV.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
638-846.