ECLI:NL:RVS:2019:64
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan had. Het oorspronkelijke besluit dateert van 29 maart 2017, waarin de staatssecretaris concludeerde dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard op 25 juli 2017. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 14 mei 2018 het beroep ongegrond verklaarde.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Dobosz, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep aan de orde kwamen, beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden, omdat de grief van de vreemdeling slaagde. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 25 juli 2017 alsnog gegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.024,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 januari 2019.