201805127/1/A2.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 mei 2018 in zaak
nr. 16/4558 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij brief van 10 mei 2016 heeft de raad informatie verstrekt aan mr. J.H. Weermeijer over de toegekende proceskostenvergoeding in een procedure waarin hij [appellante] heeft bijgestaan en de verrekening van de proceskosten met de toevoegingsdeclaraties.
Bij besluit van 23 juni 2016 heeft de raad het door [appellante] en Weermeijer tegen de brief van 10 mei 2016 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2017 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om op het beroep van [appellante] te beslissen.
Bij uitspraak van 9 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] en Weermeijer daartegen ingestelde verzet gegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2019, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 23 april 2014 heeft de raad aan [appellante] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door mr. A.E.L.Th. Balkema in een procedure tegen het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV). Bij besluit van 12 november 2015 heeft de raad de vergoeding in die zaak vastgesteld op € 905,61. Bij brief van 2 mei 2016 heeft Weermeijer de raad te kennen gegeven dat hij, als betaald rechtsbijstandverlener, de procedure van [appellante] tegen het UWV heeft overgenomen. In deze procedure is het UWV door de Centrale Raad van Beroep in de proceskosten veroordeeld. Weermeijer wijst erop dat het UWV die proceskosten vervolgens heeft betaald aan Balkema en dat Balkema weigert het volledige bedrag door te betalen aan hem of aan [appellante]. Bij brief van 10 mei 2016 heeft de raad aan Weermeijer kenbaar gemaakt dat de toegekende proceskosten doorgaans aan de laatste advocaat worden betaald en dat onderling verrekening plaatsvindt. De raad heeft in deze brief laten weten dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep betekent dat Balkema recht heeft op de toegekende proceskosten voor de beroepsprocedure en een deel van de proceskostenvergoeding, toegekend voor het hoger beroep. De toegekende proceskostenvergoedingen zullen op de toevoegingsdeclaraties in mindering worden gebracht. Verder heeft de raad in deze brief te kennen gegeven zich niet te bemoeien met de onderlinge verrekening tussen rechtsbijstandverleners. [appellante] heeft het standpunt ingenomen dat niet Balkema, maar Weermeijer recht heeft op het volledige bedrag van de toegekende proceskosten en dat de raad de toegekende proceskostenvergoeding niet in mindering behoort te brengen op de toevoegingsdeclaraties.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard omdat de rechtbank zich bij uitspraak van 23 februari 2017 ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Voorts heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), uitspraak gedaan op het beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad bij het besluit van 23 juni 2016 het bezwaar van [appellante] en Weermeijer terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het deel uit de brief van 10 mei 2016 van de raad waarin wordt medegedeeld op welk gedeelte van de toegekende proceskosten Balkema recht heeft, is niet gericht op enig rechtsgevolg omdat de raad niet de bevoegdheid daartoe heeft. Ook is niet beoogd om hiermee enig rechtsgevolg te laten ontstaan. Deze zinsnede is dan ook niet aan te merken als een besluit. Voor zover bezwaar is gemaakt tegen de bij besluit van 16 november 2015 aan Balkema verleende toevoeging (lees: vergoeding) en de aankondiging van de raad in de brief van 10 mei 2016, dat toegekende proceskosten in mindering zullen worden gebracht op de toevoegingsdeclaraties, overweegt de rechtbank dat [appellante] en Weermeijer hierbij geen rechtstreeks belang hebben. Om die reden stond hiertegen geen bezwaar open, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3. In hoger beroep wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad het gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft miskend dat voor verrekening als door de raad bedoeld geen sprake kan zijn omdat de toegekende proceskosten ten onrechte aan de voormalig rechtsbijstandverlener zijn uitbetaald. Voorts wordt aangevoerd dat uit het oordeel van de rechtbank volgt dat de door de raad aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde gronden dit besluit niet kunnen dragen zodat de rechtbank het besluit had moeten vernietigen.
3.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 7:1, eerste lid, luidt:
"Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken […]"
Artikel 8:1, eerste lid, luidt:
"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
3.2. De Afdeling leidt uit de overgelegde stukken af dat het hier gaat om een geschil tussen Weermeijer en Balkema, de voormalige advocaten van [appellante]. Weermeijer heeft zich kort voor de zitting van de Afdeling teruggetrokken als gemachtigde van [appellante] in deze zaak. Daargelaten of hier sprake is van een besluit in de zin van de Awb, is [appellante] geen belanghebbende. Dit heeft zij ter zitting ook erkend.
Gelet hierop, behoeft hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd, geen bespreking.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Slump
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
343-902.