201803546/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 maart 2018 in zaak nr. 17/5631 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2016, heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen de geluidoverlast van woonzorgcentrum Lorentzhof aan de Lorentzhof 1 te Leiden afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2018 heeft de rechtbank het door
[appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en de Stichting Libertas Leiden (hierna: de Stichting) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante], het college en de Stichting hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. H. Martens, rechtsbijstandverlener te Assen, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. E. de Groot en T.J. Buursema, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. [appellante] woont op korte afstand van het woonzorgcentrum Lorentzhof. Zij heeft het college verzocht om handhavend op te treden vanwege de geluidoverlast die zij stelt te ondervinden van de nieuw gerealiseerde keuken van het woonzorgcentrum. Het college heeft dit verzoek afgewezen omdat uit de geluidrapporten van de Omgevingsdienst West-Holland van 27 augustus 2016 en 16 maart 2017 niet was gebleken van een overschrijding van de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich heeft kunnen baseren op deze geluidrapporten en dat het het verzoek om handhaving derhalve terecht heeft afgewezen.
2. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT, veroorzaakt door de inrichting, op geluidgevoelige gebouwen niet meer bedraagt dan 50, 45 en 40 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidrapporten van de Omgevingsdienst van 27 augustus 2016 en 16 maart 2017 ondeugdelijk zijn. De geluidmetingen hebben slechts betrekking op de installaties; met het geluid van andere lawaaiige activiteiten van het woonzorgcentrum, zoals verkeersbewegingen, parkeren en het wisselen van de container, is ten onrechte geen rekening gehouden. Bij de berekening van de geluidbelasting is evenmin rekening gehouden met het tonale karakter van het geluid van de koelinstallatie. Er is daarom ten onrechte geen strafcorrectie toegepast voor tonaal geluid. Verder is het stoorgeluid niet overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (hierna: de Handleiding) vastgesteld en op onjuiste wijze gemeten. Geen rekening is gehouden met geluid van roosters van het woonzorgcentrum en van activiteiten op het nabijgelegen sportveld, aldus [appellante]. Zij wijst hierbij op het door haar overgelegde rapport van Ingenieursbureau Kupers & Niggebrugge van 3 juli 2018.
3.1. Naar aanleiding van het verzoek om handhaving van 24 augustus 2016 heeft het college bij brief van 28 september 2016, [appellante] verzocht om de gestelde geluidoverlast nader te specificeren. Uit het verzoek en de nadere toelichting daarop van 30 september 2016, blijkt dat het verzoek slechts betrekking heeft op geluidoverlast van het in werking zijn van installaties in de keuken, met name de koelinstallatie. Het geluidrapport van 27 augustus 2017 is gebaseerd op metingen van het geluid van de koelinstallatie. Het geluidrapport van 16 maart 2017 is gebaseerd op geluidmetingen van de koelinstallatie en de afzuiginstallatie. Tijdens de metingen waren beide installaties continu in bedrijf. Gelet op de inhoud van het verzoek om handhaving zijn de geluidonderzoeken terecht gericht op de geluidemissie van de keukeninstallaties. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat ook andere, niet aan de gestelde geluidoverlast gerelateerde geluidbronnen bij het onderzoek hadden moeten worden betrokken.
Het betoog faalt in zoverre.
3.2. Voor het vaststellen en beoordelen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau heeft het college de Handleiding gehanteerd. Uit de Handleiding volgt dat in geval van geluid met een tonaal karakter op het gemeten of berekende langtijdgemiddelde deelgeluidsniveau vanwege de inrichting een toeslag van 5 dB in rekening moet worden gebracht. Als criterium geldt dat het tonale karakter van het geluid duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt. In sommige gevallen kan een (smalbandige) spectrale analyse de aanwezigheid van een zuivere toon aantonen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van ‘pieken’ in het spectrum. De aanwezigheid van dergelijke ‘pieken’ kan het waargenomen tonale geluid bevestigen; het is echter niet altijd een ‘bewijs’ voor tonaal karakter, aldus de Handleiding.
3.2.1. De geluidwaarnemingen en -metingen zijn uitgevoerd door twee geluiddeskundigen van de Omgevingsdienst. In bijlage 2 van de geluidrapporten is vermeld dat geen toeslag voor tonaal geluid is toegepast. Ter zitting van de rechtbank heeft een geluiddeskundige van de Omgevingsdienst bevestigd dat zij tijdens de geluidmetingen van 27 augustus 2016 en 16 maart 2017 geen tonaal geluid op het beoordelingspunt auditief hebben waargenomen of gemeten. Bij de controlemeting van 20 juli 2017 is volgens het college evenmin tonaal geluid waargenomen. Ter zitting van de Afdeling heeft de geluiddeskundige nogmaals bevestigd dat het geluid op het waarneempunt tijdens alle metingen niet als tonaal herkenbaar was. Verder blijkt uit de spectrum analyse van de metingen van 16 maart 2017 dat geen sprake was van tonaal geluid, aldus het college.
3.2.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van het college dat geen sprake is van tonaal geluid, onjuist is. De enkele stelling in het rapport van Kupers & Niggebrugge dat uit de spectrumanalyse van de meting van 16 maart 2017 een piek naar voren komt die duidt op een laagfrequent tonaal karakter, is daarvoor onvoldoende. Een piek is volgens de Handleiding niet altijd een ‘bewijs’ voor tonaal karakter en tonaal geluid wordt in principe vastgesteld door waarneming en niet door een spectrale analyse. Verder biedt de stelling van [appellante] dat de geluidemissie en de werkingsduur van de koelinstallatie afhangt van het weer, geen grond voor het oordeel dat niet onder representatieve omstandigheden - ook wat de bedrijfsduur betreft - is gemeten.
Het betoog faalt in zoverre.
3.3. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat bij de geluidonderzoeken het stoorgeluid op onjuiste wijze is gemeten, slaagt evenmin. Uit het geluidrapport van 16 maart 2017 blijkt dat het stoorgeluid is gemeten tussen het ketelhuis van het zorgcentrum en de tuin van de naburige woning aan de Zoeterwoudsesingel 40. Op deze verder van de bron verwijderde locatie was het installatiegeluid van de inrichting niet hoorbaar, zo volgt uit het geluidrapport. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het stoorgeluid is vastgesteld conform de daarvoor in de Handleiding neergelegde methode om stoorgeluid te meten op een punt dat verder van de bron is verwijderd. Verder wordt in het rapport van Kupers & Niggebrugge weliswaar gesuggereerd dat geluid van de nabije roosters van het woonzorgcentrum van invloed kan zijn geweest op het gemeten niveau van stoorgeluid, maar die stelling wordt niet onderbouwd met feitelijke metingen of andere gegevens. Ter zitting heeft de geluiddeskundige van de Omgevingsdienst bevestigd dat tijdens de meting op de locatie tussen het ketelhuis en de tuin van de woning aan de Zoeterwoudsesingel 40 geen stoorgeluid uit de roosters en evenmin geluiden van sportactiviteiten zijn waargenomen.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich kon baseren op de geluidrapporten van de Omgevingsdienst van 27 augustus 2016 en 16 maart 2017.
Het desbetreffende betoog faalt.
4. Voor zover [appellante] heeft betoogd dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het woonzorgcentrum geen rekening heeft gehouden met de toepasselijke afstandseis, overweegt de Afdeling dat de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning in deze procedure niet aan de orde is. Het betoog kan daarom niet slagen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
190-908.