ECLI:NL:RVS:2019:60

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
201801570/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 februari 2018. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris had op 3 augustus 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdeling ten onrechte ongeloofwaardig had geacht en dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom hij de verklaringen van de vreemdeling als ongeloofwaardig beschouwde.

In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank buiten de grenzen van de door de Vreemdelingenwet voorgeschreven toetsing is getreden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De rechtbank heeft haar eigen oordeel over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling in de plaats gesteld van dat van de staatssecretaris, wat niet is toegestaan. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De uitspraak is gedaan op 9 januari 2019 en de Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201801570/1/V2.
Datum uitspraak: 9 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 februari 2018 in zaak nr. NL17.6804 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 16 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris klaagt in de grief, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3007, onder meer dat de rechtbank buiten de grenzen van de door artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voorgeschreven toetsing is getreden, omdat zij haar eigen oordeel over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling in de plaats heeft gesteld van dat van hem.
1.1.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdeling ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat de vreemdeling goed gedocumenteerd is en dat zij niet summier of ongerijmd heeft verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de door de staatssecretaris geconstateerde vaagheden en tegenstrijdigheden niet van dien aard zijn dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdeling als ongeloofwaardig kan tegenwerpen. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank met deze niet nader toegelichte algemene overwegingen, die wat betreft de eigen vaststellingen van de rechtbank ook niet stroken met de tegenwerpingen in het besluit, een eigen oordeel heeft gegeven en dus niet het standpunt van de staatssecretaris en de redenen waarom hij het asielrelaas van de vreemdeling niet geloofwaardig heeft geacht, heeft getoetst (vergelijk voormelde uitspraak van 15 november 2016). Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, is de rechtbank daarmee buiten de grenzen van de door artikel 83a van de Vw 2000 voorgeschreven toetsing getreden.
De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 februari 2018 in zaak nr. NL17.6804;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019
802-915.