ECLI:NL:RVS:2019:584

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
201901282/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 17 januari 2019 is een vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag heeft op 5 februari 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 februari 2019 uitspraak gedaan op dit verzoek. De vreemdeling heeft verzocht om opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel, omdat de bodemprocedure wordt aangehouden in verband met een rechtsvraag die door de eerste grief van de vreemdeling wordt opgeroepen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij voortduren van de maatregel. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, voor zover de staatssecretaris daar nog niet toe is overgegaan. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

201901282/2/V3.
Datum uitspraak: 25 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 februari 2019 in zaak nr. NL19.1166 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven. De Afdeling heeft namelijk laten weten dat de bodemprocedure wordt aangehouden in verband met de rechtsvraag die de eerste grief van de vreemdeling oproept.
2.    Mede gelet op de uit artikel 5 van het EVRM voortvloeiende termijnen en de stand van zaken in de bovengenoemde procedure weegt het belang van de vreemdeling bij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren daarvan. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven, voor zover de staatssecretaris daartoe nog niet is overgegaan. Over eventuele schadevergoeding zal in de bodemprocedure worden beslist.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende maatregel ingaande vandaag wordt opgeheven;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2019
47-873.